ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7111

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.082.126/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stilzwijgende volmachtverlenging in sponsorovereenkomsten tussen De Tapperij Groningen B.V. en Groningsche Cricket- en Hockeyclub

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van De Tapperij Groningen B.V. en andere appellanten tegen de Groningsche Cricket- en Hockeyclub (GCHC). De zaak betreft de vraag of er sprake was van een stilzwijgende volmachtverlenging in de sponsorovereenkomsten tussen de partijen. De rechtbank Groningen had eerder in twee vonnissen op 23 september 2009 en 8 december 2010 geoordeeld over de geldigheid van deze overeenkomsten. De Tapperij c.s. voerden aan dat zij niet als contractspartij konden worden aangemerkt en dat de sponsorovereenkomsten vernietigd dienden te worden.

Het hof oordeelde dat de bestuurders van De Tapperij, [appellant 3] en [bestuurder 2], een volmacht hadden verleend om de vennootschap te vertegenwoordigen. Dit werd bevestigd door verklaringen van [appellant 3] tijdens de comparitie, waarin hij aangaf dat [bestuurder 2] zelfstandig contracten had gesloten. Het hof concludeerde dat de sponsorovereenkomsten geldig waren en dat De Tapperij aan deze overeenkomsten was gebonden. De grieven van De Tapperij c.s. werden ongegrond verklaard, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Groningen van 8 december 2010.

De uitspraak van het hof leidde tot de niet-ontvankelijkheid van De Tapperij c.s. in hun beroep tegen het eerdere vonnis van de rechtbank. Tevens werden zij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van GCHC werden begroot op € 2.663,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke volmachten binnen vennootschappen en de gevolgen van het niet tijdig aanvechten van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

Arrest d.d. 29 mei 2012
Zaaknummer 200.082.126/01
(zaaknummer rechtbank: 111003 / HA ZA 09-572)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. De Tapperij Groningen B.V.,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: De Tapperij,
2. [appellant 2],
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: [appellant 2],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 3],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: De Tapperij c.s.,
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Groningsche Cricket- en Hockeyclub,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: GCHC,
advocaat: mr. M Rademaker, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 23 september 2009 en 8 december 2010 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 31 januari 2011 is door De Tapperij c.s. hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van GCHC tegen de zitting van
15 februari 2011 en met als conclusie:
“ te vernietigen de vonnissen waarvan beroep en de oorspronkelijke vorderingen alsnog af te wijzen, geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellanten uit hoofde van voornoemde vonnissen mochten hebben betaald, terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag(en) van betaling en voorts geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties; een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;”
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
“Te beslissen overeenkomstig de eis in de appeldagvaarding”
Bij memorie van antwoord is door GCHC verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
“om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
IN PRINCIPAAL APPEL
(i) het vonnis van de Rechtbank Groningen van 8 december 2010, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, te bekrachtigen;
(ii) De Tapperij c.s. te veroordelen in de proceskosten van beide instanties;
IN HET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL
waarbij de voorwaarde is dat Uw Gerechtshof tot het oordeel komt dat beide grieven van
De Tapperij c.s. gegrond zijn, en dit oordeel invloed heeft op de beslissing in het appel:
(i) het vonnis van de Rechtbank Groningen van 8 december 2010 onder aanvulling en/of verbetering van gronden te bekrachtigen, en voor wat betreft r.o.v. 4.6 te vernietigen.
(ii) De Tapperij c.s. te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.”
Door De Tapperij c.s. is in het incidenteel appel verweer gevoerd met als conclusie:
“om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Groningen van 8 december 2010, uitsluitend voor zover het rechtsoverweging 4.6 betreft, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van GCHC in de kosten van beide instanties.”
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De tussen partijen vaststaande feiten, zoals door de rechtbank in haar vonnis van
8 december 2010 onder 2 (2.1 tot en met 2.18) vastgesteld, zijn niet in geschil. Deze feiten komen, samen met hetgeen overigens is komen vast te staan, op het volgende neer.
1.1. GCHC is een studentenhockey- en cricketclub te Groningen. De Tapperij exploiteerde onder andere de horecagelegenheid ‘De Tapperij’ aan de
Grote Markt 36 te Groningen.
1.2. Sinds 24 april 1997 wordt het bestuur van De Tapperij gevormd door
[appellant 2]. De bestuurders van deze vennootschap waren vanaf voornoemde datum [appellant 3] en [bestuurder 2] (hierna te noemen: [bestuurder 2]). Op grond van de statuten van [appellant 2] waren [appellant 3] en [bestuurder 2] slechts gezamenlijk bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Deze bevoegdheidsbeperking van de bestuurders is ingeschreven in het handelsregister.
1.3. Op 19 januari 2006 hebben GCHC, namens deze [penningmeester], penningmeester van GCHC, en Café De Tapperij, namens deze [bestuurder 2], een sponsorovereenkomst gesloten voor de periode van 18 januari 2006 tot en met
21 december 2006. Onderdeel van deze overeenkomst was onder andere dat op maandagavond de zogeheten ‘actieve leden borrels’ van GCHC in
Café De Tapperij zouden worden verzorgd en dat Café De Tapperij aan GCHC € 1.200,- zou betalen. Op 2 mei 2006 is aan GCHC het overeengekomen bedrag voldaan.
1.4. Op 29 januari 2007 hebben GCHC, namens deze [voorzitter], voorzitter, en
[penningmeester 2], penningmeester, en Café De Tapperij, namens deze [bestuurder 2], een sponsorovereenkomst gesloten voor de seizoenen 2007-2008 en 2008-2009. Onderdeel van deze overeenkomst was, naast het verzorgen van voornoemde “actieve ledenborrels”, onder andere dat Café De Tapperij als subsponsor een van de steunpilaren van GCHC zou worden en dat Café De Tapperij jaarlijks € 9.000,- zou betalen. Betaling zou plaatsvinden in een termijn van € 4.500,- en drie termijnen van € 1.500,-.
1.5. Op eveneens 29 januari 2007 hebben GCHC, namens deze [penningmeester 2], penningmeester, en De Tapperij, namens deze [bestuurder 2], een sponsorovereenkomst gesloten voor het Martini Toernooi 2007. Onderdeel van deze overeenkomst was onder andere dat De Tapperij hoofdsponsor van het toernooi zou worden, waarbij het hoofdkunstgrasveld of indien gewenst het clubhuis naar De Tapperij zou worden vernoemd, dat De Tapperij een prominente vermelding op de aankondigingposter zou krijgen, dat De Tapperij op de voorkant van het programmaboekje zou worden vermeld en dat De Tapperij aan GCHC € 1.500,- zou betalen.
1.6. Op 10 juni 2007 heeft GCHC aan Tapperij een factuur gezonden ten bedrage van € 1.000,- met als omschrijving ‘Hoofdsponsor Martini Toernooi 2007’.
1.7. Op 28 augustus 2007 heeft GCHC aan Café De Tapperij een factuur gezonden ten bedrage van in totaal € 6.000,- met als omschrijving ‘Sponsoring 2007 (januari-juni)’ voor een bedrag van € 600,-, ‘Sponsoring Martini Toernooi’ voor een bedrag van € 900,- en ‘Sponsoring GCHC deel 1’ voor een bedrag van € 4.500,-.
1.8. Op 27 september 2007 hebben Plassania Beheer B.V. en De Tapperij een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin zij zijn overeengekomen dat de exploitatieovereenkomst betreffende Café De Tapperij per 1 oktober 2007 wordt beëindigd en dat per die datum de rechten en verplichtingen van de in de onderneming werkzame personen conform de daarvoor wettelijke regels zullen worden gedragen door de nieuwe pachter, Horeca Combinatie Groningen B.V. (hierna te noemen: HCG).
1.9. Op 1 oktober 2007 is de exploitatie van Café De Tapperij aan HCG overgedragen.
1.10. Op 29 oktober 2007 heeft GCHC aan HCG een factuur gezonden ten bedrage van in totaal € 6.000,- met als omschrijving ‘Sponsoring tweede helft seizoen
2006-2007’ voor een bedrag van € 600,-, ‘Sponsoring Martini Toernooi 2007’ voor een bedrag van € 900,- en ‘Sponsoring eerste termijn seizoen 2007-2008’ voor een bedrag van € 4.500,-.
1.11. Op 2 juni 2008 heeft GCHC aan HCG een brief gezonden, waarin HCG is verzocht de verplichtingen uit de sponsorcontracten na te komen.
1.12. Op 6 juni 2008 heeft GCHC aan HCG een factuur gezonden ten bedrage van in totaal € 9.000,- met als omschrijving ‘Contract Sponsoring 2007-2009, september 2007’ voor een bedrag van € 4.500,-, ‘Contract Sponsoring 2007-2009, januari 2008’ voor een bedrag van € 1.500,-, ‘Contract Sponsoring 2007-2009, april 2008’ voor een bedrag van € 1.500,-, ‘Contract Sponsoring 2007 (tot aan contract 2007-2009)’ voor een bedrag van € 600,- en ‘Contract Martini Toernooi 2007’ voor een bedrag van € 900,-.
1.13. Bij brief van 5 juli 2008 heeft HCG aan GCHC geschreven dat zij slechts de exploitatie van Café De Tapperij heeft overgenomen en niet de sponsorcontracten van De Tapperij, waarbij zij GCHC omtrent deze contracten naar De Tapperij heeft verwezen.
1.14. Sinds 18 juni 2008 is [appellant 3] enig aandeelhouder in [appellant 2].
1.15. Bij brief van 18 juli 2008 heeft GCHC De Tapperij aangeschreven omtrent het tekortschieten in de nakoming van de gesloten sponsorovereenkomsten, met het verzoek deze alsnog na te komen. Tevens heeft GCHC zich, onder voorbehoud van alle rechten, bereid verklaard tot een minnelijke regeling te komen.
1.16. Bij brief van 11 september 2008 heeft De Tapperij, namens deze de directie, aan GCHC onder andere het volgende geschreven:
“Hierbij antwoord ik op uw brief van 18juli 2008. In de brief geeft u aan dat er een overeenkomst bestaat tussen De Tapperij en GCHC. Zo ‘n soort overeenkomst is in het verleden inderdaad gesloten. Wij hebben echter afgesproken met HCG dat zij dat contract zouden overnemen. (...) Wij hebben begrepen dat GCHC akkoord is gegaan met de overname van het contract door HCG. (...) Wij denken dan ook dat het niet juist is dat u ons een voorstel doet. (...) De helft van de looptijd van het contract was al verstreken toen u De Tapperij aanschreef Volgens ons had u dat eerder moeten doen, en heeft u dat dus niet gedaan, omdat u een overeenkomst had met HCG, in plaats van met ons, (...)”.
1.17. Bij brief van 17 december 2008 heeft GCHC De Tapperij wederom aangeschreven omtrent het tekortschieten in de nakoming van de gesloten sponsorovereenkomsten, met nogmaals het verzoek deze na te komen. Tevens heeft GCHC zich, onder voorbehoud van alle rechten, wederom bereid verklaard tot een minnelijke regeling te komen.
1.18. Betaling aan GCHC ter zake de sponsorovereenkomsten door De Tapperij B.V. dan wel HCG is tot op heden achterwege gebleven.
Het geschil en de beslissing van de rechtbank
2.1 GCHC heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 18.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de datum van verzuim, aldus dat als door een of meer gedaagden aan deze veroordeling is voldaan, de andere gedaagden bevrijd zullen zijn en
b) gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
2.2. De Tapperij c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van GCHC in de vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van GCHC in de kosten van deze procedure.
2.3. [bestuurder 2] is niet in rechte verschenen en heeft derhalve geen verweer gevoerd.
3.1. De Tapperij c.s. hebben in voorwaardelijke reconventie gevorderd, voor zover het primaire verweer niet opgaat, te weten dat er tussen GCHC en De Tapperij geen overeenkomsten tot stand zijn gekomen omdat De Tapperij niet als contractspartij kan worden aangemerkt, vernietiging van de sponsorovereenkomsten, met veroordeling van GCHC in de kosten van deze procedure.
3.2. GCHC heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van De Tapperij c.s. in hun vordering, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van De Tapperij c.s. in de kosten van dit geding, met bepaling dat deze kosten binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan De Tapperij c.s. van rechtswege in verzuim zijn.
4. De rechtbank heeft de vordering van GCHC grotendeels toegewezen, terwijl zij de voorwaardelijke reconventionele vordering van De Tapperij c.s. heeft afgewezen. Het hoger beroep (in principaal appel) is gericht tegen deze (motivering van de) toewijzing en de veroordeling van De Tapperij c.s. in de proceskosten.
De motivering van de beslissing
5. Grief I is gericht tegen rechtsoverweging 4.8 van voornoemd vonnis van
8 december 2010, inhoudend dat - kort gezegd - sprake is van een door de bestuurders van [appellant 2] aan ieder van hen verleende volmacht om de vennootschap te vertegenwoordigen. Grief II is gekeerd tegen rechtsoverweging 4.9 van dit vonnis, waarin is overwogen dat wanneer deze volmacht niet aanwezig is geweest [appellant 3] de desbetreffende overeenkomsten met GCHC heeft bekrachtigd dan wel de schijn van bekrachtiging heeft gewekt. Grief III is gericht tegen de toewijzing van de wettelijke rente in dit vonnis, terwijl met grief IV bezwaar wordt gemaakt tegen de veroordeling van De Tapperij c.s. in de proceskosten. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
6. Met betrekking tot de mogelijkheid van het verlenen van een volmacht door het bestuur van [appellant 2] aan ieder van haar bestuurders heeft de rechtbank in voormelde rechtsoverweging 4.8 overwogen dat van belang is "dat [appellant 3] ter comparitie heeft verklaard dat hij en [bestuurder 2] los van elkaar hun eigen onderneming dreven, inhoudende dat [bestuurder 2] zich bezig hield met De Tapperij en [appellant 3] met Der Witz, waarbij zij onafhankelijk van elkaar met wederzijdse instemming kleine contracten sloten waaraan De Tapperij B.V. was gebonden. De rechtbank leest hierin een erkenning van (het bestaan van) het besluit van het bestuur van [appellant 2] (zijnde [appellant 3] en [bestuurder 2]) om aan ieder van hen een volmacht toe te kennen voor het sluiten van overeenkomsten namens de vennootschap aangaande de exploitatie van Der Witz dan wel Café De Tapperij voor wat betreft kleine contracten. De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot de onderhavige met GCHC gesloten sponsorovereenkomsten door [bestuurder 2] in lijn met de door de bestuurders van [appellant 2] aan ieder van hen verleende volmacht om de vennootschap te vertegenwoordigen is gehandeld, hetgeen betekent dat
De Tapperij B.V. wel degelijk aan de sponsorovereenkomsten is gebonden."
7. Vaststaat dat door de betaling van € 1.200,- op 2 mei 2006 de overeenkomst van 19 januari 2006 tussen GCHC en Café De Tapperij, waarbij [bestuurder 2] als vertegenwoordiger is opgetreden, volledig is nagekomen. Met de brief van
mr. M.V.E.E. Jansen - de toenmalige advocaat van GCHC - van 18 juli 2008 (productie 8 bij inleidende dagvaarding) wordt ingegaan op alle tussen GCHC en De Tapperij B.V. c.s. gesloten overeenkomsten, zoals deze hiervoor onder 1.3 tot en met 1.5 zijn vermeld. Bij wijze van antwoord op deze brief heeft (de directie van) De Tapperij bij brief van 11 september 2008 (productie 9 bij inleidende dagvaarding) onder meer het volgende vermeld: "Hierbij antwoord ik op uw brief van 18 juli 2008. In de brief geeft u aan dat er een overeenkomst bestaat tussen de Tapperij en GCHC. Zo'n soort overeenkomst is in het verleden inderdaad gesloten. Wij hebben echter afgesproken met HCG dat zij dat contract zouden overnemen". Ter comparitie van 7 december 2009 heeft [appellant 3] (onder meer) verklaard "dat hij nooit contact met GCHC heeft gehad over de contracten. Pas naar aanleiding van de brief die mr. Jansen namens GCHC aan De Tapperij BV heeft gestuurd d.d. 18 juli 2008, heeft hij voor het eerst contact met GCHC opgenomen. Hij is toen om de tafel gaan zitten met [bestuurder 2] en GCHC en heeft zich laten voorlichten over wat er was gebeurd.(…) Daarop is de brief van
11 september 2008 gevolgd, die als productie 9 is overgelegd en waar zijn handtekening onder staat. In de brief van mr. Jansen van 18 juli 2008 wordt over 4 sponsorcontracten gesproken. In zijn brief van 11 september 2008 verwijst hij met de uitdrukking 'zo'n soort overeenkomst' naar deze sponsorcontracten".
8. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat [appellant 3] aldus erkent dat [bestuurder 2] bij het sluiten van de sponsorcontracten met GCHC is opgetreden als vertegenwoordiger van [appellant 2] - het bestuur van
De Tapperij - en als zodanig De Tapperij aan deze overeenkomsten heeft gebonden.
9. [appellant 3] heeft verder ter comparitie verklaard: "dat [bestuurder 2] en hij los van elkaar hun eigen onderneming dreven. Als er kleine contracten waren werden die gewoon door hen onafhankelijk van elkaar en zelfstandig gesloten. Hij noemt het voorbeeld van een contract met betrekking tot kleding van EUR 400,- die hij zelfstandig heeft gesloten voor café Der Witz, zonder [bestuurder 2] daarin te kennen. Als het om grotere bedragen ging moest er wel overleg zijn." Uit deze opmerkingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof af dat het bestuur van De Tapperij een (stilzwijgende) volmacht aan [bestuurder 2] heeft verleend om voor De Tapperij overeenkomsten af te sluiten. Het contract met betrekking tot de kleding, dat [appellant 3] zelfstandig voor café Der Witz heeft gesloten, heeft [appellant 3] slechts als voorbeeld genoemd van kleine contracten die gewoon door hen onafhankelijk van elkaar zelfstandig werden gesloten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat, zoals
De Tapperij c.s. in de toelichting op grief I aanvoeren "voor duurcontracten als de onderhavige, met een omvang van in totaal € 18.000,- toestemming juist wel nodig was.” Vast staat immers dat de onderhavige contracten afzonderlijk voor aanmerkelijk lagere bedragen zijn afgesloten (te weten (a) € 1.200,-, (b) € 9.000,- te betalen in een termijn van € 4.500,- en drie termijnen van € 1.500,- (c) € 1.500,- en (d) € 1.000,-). Voorts kent het hof betekenis toe aan hetgeen zijdens
De Tapperij c.s. tijdens de comparitie nog uitdrukkelijk naar voren is gebracht, namelijk: "[appellant 3] had geen bemoeienis met de exploitatie van café
De Tapperij" (proces-verbaal comparitie van partijen 7 december 2009, p. 3).
10. Verder heeft de directie van De Tapperij bij brief van 11 september 2008 aan (de toenmalige advocaat van) GCHC geschreven dat zij met HCG hebben afgesproken dat zij dat contract (klaarblijkelijk bedoelen zij de contracten met GCHC, toevoeging hof) zou overnemen; ook de advocaat van De Tapperij c.s. is ter comparitie van een dergelijke contracts- of schuldovername uitgegaan. Dit betekent dat het bestuur van De Tapperij ervan moet zijn uitgegaan dat deze contracten geldig door [bestuurder 2] zijn afgesloten. Ook hebben De Tapperij c.s. niet weersproken dat [bestuurder 2] noch [appellant 3] ooit hebben gerept over de onbevoegdheid van [bestuurder 2] en hebben zij evenmin betwist niet eerder dan bij conclusie van antwoord in conventie (van 9 september 2009) zich te hebben beroepen op de onbevoegdheid van [bestuurder 2] om alleen namens (het bestuur van) De Tapperij op te treden (opmerking ter comparitie van de toenmalige advocaat van GCHC mr Mulder). Hieruit leidt het hof af dat het bestuur van De Tapperij in ieder geval gedurende een periode van ruim tweeënhalf jaar na het laatste gesloten contract ervan uit is gegaan dat [bestuurder 2] deze geldig heeft kunnen sluiten.
11. Een en ander brengt naar het oordeel van hof mee dat [bestuurder 2] klaarblijkelijk van het bestuur van De Tapperij een (stilzwijgende) volmacht had om voor De Tapperij de sponsorovereenkomsten af te sluiten. Aldus komt het door GCHC gevorderde bedrag voor toewijzing in aanmerking en faalt de eerste grief, terwijl de tweede grief geen behandeling meer behoeft. Bijgevolg is de derde grief eveneens ongegrond en faalt ook de vierde grief.
12. Nu geen van de grieven gegrond is, is de voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld niet vervuld en is dit appel niet aan de orde. Tegen het tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken door de rechtbank Groningen op
23 september 2009 zijn geen grieven gericht. Derhalve zullen De Tapperij c.s. in hun beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk worden verklaard. Het tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken door de rechtbank Groningen op
8 december 2010 zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partijen, zullen De Tapperij c.s. in de proceskosten worden veroordeeld (tarief II, 1 punt).
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart De Tapperij c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis uitgesproken door de rechtbank Groningen op 23 september 2009;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis door de rechtbank Groningen uitgesproken op 8 december 2010;
veroordeelt De Tapperij c.s., uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, aan de zijde van GCHC begroot op € 894,- voor geliquideerde kosten van de advocaat en € 1.769,- voor verschotten.
Aldus gewezen door mrs. L. Groefsema, voorzitter, E.C. Smits en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 29 mei 2012 in bijzijn van de griffier.