De beoordeling
Vaststaande feiten
1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.1 (onder a. tot en met m.) van het vonnis van 14 april 2010 de feiten vastgesteld. Ook in appel kan van de door de rechtbank vastgestelde feiten worden uitgegaan, die - met wat verder over de feiten vaststaat - op het volgende neerkomen.
1.1. NS Vastgoed heeft een perceel grond, hierna te noemen het perceel, in eigendom, gelegen aan de Stationsweg te Groningen, ter hoogte van km 80,5 L aan de spoorlijn Harlingen-Nieuweschans (kadastraal bekend gemeente Groningen, sectie C 12629).
1.2. In 1954 is door de gemeente Groningen (destijds eigenaar van een gedeelte van het perceel) en (de rechtsvoorganger van) NS Vastgoed een recht van opstal verleend aan de N.V. Groninger Autobusdienst Onderneming (hierna: GADO), een rechtsvoorganger van Arriva. Dit recht van opstal is vastgelegd in een tripartiete overeenkomst tussen de gemeente Groningen, de rechtsvoorganger van NS Vastgoed, te weten N.V. Nederlandsche Spoorwegen ( hierna: NS) en GADO, met betrekking tot het inrichten van een tijdelijk autobusstation. GADO heeft zich bij die overeenkomst verbonden voor haar rekening een tijdelijk wachtgebouw voor buspassagiers te bouwen en om een gebouw te stichten ten dienste van het personeel van de autobusmaatschappijen, die van het autobusstation gebruik maken. Voor die gebouwen heeft GADO een recht van opstal verkregen.
1.3. Op 30 november 1953 is door de gemeente Groningen aan GADO een bouwvergunning verleend inzake de bouw van “een dienstgebouwtje en een wachtkamer met kiosk”.
1.4. Bij brief van 2 juli 1954 werd aan de door GADO ingeschakelde architect door Burgemeester en Wethouders van Groningen kenbaar gemaakt dat er geen bezwaar bestond tegen het aanbrengen van een olietank ten behoeve van de centrale verwarming bij het dienstgebouw en bij de wachtkamer aan de Stationsweg, bedoeld in het besluit van 30 november 1953.
1.5. Op 28 september 1954 werd de bouw van genoemde opstallen voltooid.
In 1955 verkreeg de rechtsvoorganger van NS Vastgoed de volledige eigendom van het perceel, destijds kadastraal bekend gemeente Groningen, C 10235.
1.6. Het autobusstation had een tijdelijk karakter en in november 1964 sloten genoemde partijen een nieuwe overeenkomst, waarin onder meer is vastgelegd dat GADO het recht van bouw en exploitatie van het (de) autobusstationsgebouw(en) verkrijgt.
1.7. Het busstation is in het najaar van 1985 gesloopt door de gemeente Groningen, in het kader van een herinrichting van het Groningse stationsgebied.
In september 2002 heeft MUG ingenieursbureau, hierna te noemen MUG, een indicatief bodemonderzoek verricht, waaruit is gebleken dat op één boorlocatie (B7) een geval van sterke verontreiniging van bodem en grondwater met minerale oliecomponenten aanwezig was.
1.8. Naar aanleiding van deze constatering is door MUG in de periode januari tot en met maart 2003 aanvullend onderzoek verricht. In het voorjaar van 2003 werd door MUG een nader bodemonderzoek uitgevoerd.
1.9. In 2004 is het perceel in opdracht van de gemeente Groningen gesaneerd, conform het door MUG opgestelde deelplan van aanpak “Zesde fase uitvoering sanering NS Emplacement Groningen (voormalige wachtkamer)”. De Stichting Bodemsanering NS SBNS heeft bijgedragen in de saneringskosten.
1.10. Tussen de Staat der Nederlanden enerzijds en NS en een aantal aan haar gelieerde vennootschappen, waaronder NS Vastgoed, is in het kader van de verzelfstandiging van NS het Convenant Bodemsanering NS-percelen (hierna: het Convenant) gesloten. In artikel 14.2 van het convenant is bepaald:
“Waar mogelijk worden derden, niet zijnde partijen bij het Convenant, tot sanering bewogen of worden kosten op deze derden verhaald. De meest gerede partij bij het Convenant neemt hierin in overleg met de andere partijen bij het Convenant het voortouw. De netto-opbrengst van vorderingen (voor zover deze Kosten van Onderzoek en sanering betreft) die worden geïncasseerd komt ten goede aan het Budget.”
In de “Tweede Herijking Stichting Bodemsanering” is over deze bepaling het volgende vermeld:
“Tijdens de afgelopen jaren is binnen de werkgroep kostenverhaal onduidelijkheid ontstaan over de uitleg van artikel 14.2, meer in het bijzonder waar het vorderingsrecht berust indien na sanering kostenverhaal plaats vindt.
Deze bepaling zegt niet door wie de kosten worden verhaald, met andere woorden, wie de eisende partij in een procedure is. Er wordt slechts aangegeven dat “de meest gerede partij” het voortouw voor kostenverhaal neemt. Zonder de juridische merites al te uitgebreid te willen bespreken lijkt het zinvol dat de Convenantspartijen nog eens duidelijk uitspreken en vastleggen wie de eisende partij is in een kostenverhaalprocedure. Daarbij lijkt het verstandig vast te stellen dat de grondeigenaar in een procedure als eiser optreedt. De bepaling dat de netto-opbrengst ten goede komt van het Budget dient te worden gehandhaafd. De grondeigenaar die in het kader van kostenverhaal een betaling ontvangt zal deze dus, naast de Convenantsbijdrage, aan de SBNS betaalbaar moeten stellen. Daartegenover kan zij de gemaakte kosten bij de SBNS in rekening brengen.
Besluit XIV
De SBNS verzoekt de Convenantspartijen vast te stellen dat in voorkomend geval de betrokken grondeigenaar als eisende partij in een procedure optreedt, dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van de SBNS komen en dat de netto opbrengst van een kostenverhaalzaak ten goede van het Budget komt. “
1.11. Op 18 april 2007 heeft het historisch onderzoeksbureau ReGister in opdracht van SBNS historisch onderzoek naar de mogelijke bronnen van de bodemverontreiniging met minerale olie op het stationsplein aan de Stationsweg te Groningen verricht.
1.12. In een brief van 30 januari 2007 van SBNS aan Arriva heeft SBNS onder meer het volgende geschreven:
“Nu de oorzaak van de verontreiniging vaststaat, dienen SBNS en NS Vastgoed u aansprakelijk te stellen voor de door haar geleden schade, bestaande uit intussen gemaakte saneringskosten en de eventueel nog te lijden schade als gevolg van de aanwezigheid van een restverontreiniging.
De sanering is in 2004 door de gemeente Groningen uitgevoerd, als onderdeel van een het meeromvattende project van de herinrichting van het stationsplein. De saneringskosten zijn door SBNS en de gemeente gezamenlijk gedragen, naar rato van verwijderde kuubs.
Totaal hebben de door SBNS gedragen saneringskosten € 377.048,85 bedragen.
Samenvattend dienen SBNS en NS Vastgoed u aansprakelijk te stellen voor de door hen geleden en nog te lijden schade. “