ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7034

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.102.849/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een kort geding over de omgangsregeling tussen de ouders van minderjarige kinderen. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden, uitgesproken op 26 januari 2012. De voorzieningenrechter had de appellante veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling die was vastgesteld in een eerdere beschikking van de rechtbank. De appellante heeft in hoger beroep één grief opgeworpen, die zich richt tegen de opgelegde dwangsom voor het niet naleven van de omgangsregeling. De feiten zijn als volgt: de partijen hebben een affectieve relatie gehad die op 21 maart 2008 is beëindigd. Uit deze relatie zijn drie minderjarige kinderen geboren. De rechtbank had in een eerdere beschikking het ouderlijk gezag over deze kinderen aan beide ouders toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de appellante moest voldoen aan de zorgregeling, maar de appellante betwistte de noodzaak van de dwangsom, stellende dat zij niet onwelwillend staat tegenover contact tussen de kinderen en de geïntimeerde. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg bevestigd en geoordeeld dat de grief van de appellante faalt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de proceskosten worden gecompenseerd. De beslissing van het hof is dat de appellante in de kosten van het geding in hoger beroep zal worden veroordeeld, maar dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Arrest d.d. 22 mei 2012
Zaaknummer 200.102.849/01
(zaaknummer rechtbank: 117192/KG ZA 12-2)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S.C. Koolmees, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.F. Rouwé-Danes, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding-vonnis uitgesproken op 26 januari 2012 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 februari 2012 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 20 maart 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, die tevens de grief bevat, luidt:
"bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde bij vonnis te gebieden om de in de beschikking d.d. vastgestelde
omgangsregeling tussen eiser en de minderjarige kinderen van partijen na te komen;
II. gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom groot € 250,-- per dag althans
een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of gedeelte
daarvan dat gedaagde niet voldoet aan het sub I gevorderde;
III. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"te bevestigen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden, op 26 januari 2012 door de voorzieningenrechter onder rolnummer KG ZA 12-2 tussen partijen gewezen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tegen de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten zijn geen bezwaren geformuleerd. Daarmee staat ook in dit hoger beroep het volgende vast.
1.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is op
21 maart 2008 verbroken. Beide partijen zijn bij beschikking van 5 januari 2011 van rechtbank Leeuwarden met het ouderlijk gezag belast over de minderjarigen die uit hun relatie zijn geboren: [kind 1] en [kind 2], beiden geboren [in 2005], en [kind 3], geboren [in 2007].
1.2. Verder zijn in deze beschikking de zorg- en opvoedingstaken conform de door partijen gemaakte afspraken aldus verdeeld dat de minderjarigen één weekend per veertien dagen bij [geïntimeerde] zullen verblijven van vrijdag 13.00 uur tot zondag 16.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg door partijen vast te stellen.
1.3. Sinds de eerste week van december 2011 is er geen contact meer tussen de minderjarigen en [geïntimeerde].
Het geschil in eerste aanleg
2. De voorzieningenrechter heeft [appellante] op vordering van [geïntimeerde] kort gezegd onder verbeurte van dwangsommen veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling.
Het geschil in hoger beroep
3. De enige grief van [appellante] bevat een verweer tegen de gevorderde en opgelegde dwangsom. In de toelichting op de grief wordt verwezen naar de als productie 3 bijgevoegde pleitaantekeningen uit de eerste aanleg. Hoewel dat uit de toelichting niet blijkt, neemt het hof aan dat is bedoeld te verwijzen naar onderdeel 13 van die aantekeningen. Op die plaats wordt opgemerkt dat geen enkele noodzaak bestaat tot het opleggen van een dwangsom omdat [appellante] niet onwelwillend staat tegenover contact tussen [geïntimeerde] en de kinderen.
4. De grief faalt omdat [appellante] bij gelegenheid van het pleidooi ook heeft aangevoerd dat zij tegen omgang tussen [geïntimeerde] en de kinderen is als dat ten koste van de kinderen gaat, en dat daarvan op dat moment sprake was. Aannemelijk is daarmee dat [appellante] vanaf medio december 2011 tot aan het bestreden vonnis het contact tussen [geïntimeerde] en de kinderen heeft gefrustreerd. Nadat vervolgens een enkele maal contact heeft plaatsgevonden, is dat contact - naar [appellante] zelf aanvoert - opnieuw door haar toedoen beëindigd. Gelet op dit een en ander acht het hof oplegging van de dwangsom gewenst als extra prikkel tot nakoming van de omgangsregeling.
De slotsom.
5. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
De beslissing
Het gerechtshof
In de hoofdzaak en in het incident:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep zal dragen.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 mei 2012 in het bijzijn van de griffier.