ECLI:NL:GHLEE:2012:BW6434

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.685/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsconvenant onder opschortende voorwaarde en gevolgen voor nevenvorderingen

In deze zaak gaat het om een echtscheidingsconvenant dat onder een opschortende voorwaarde is gesloten, namelijk de totstandkoming van de echtscheiding. De vrouw heeft pas jaren na het sluiten van het convenant een verzoek tot echtscheiding ingediend. De nevenvorderingen die door de vrouw zijn ingediend, wijken af van de afspraken in het convenant. Het hof oordeelt dat de opschortende voorwaarde waaronder partijen het convenant zijn aangegaan niet is vervuld, waardoor de afspraken in het convenant partijen niet binden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin de vordering van de vrouw in eerste aanleg is toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten. De vrouw is in hoger beroep gekomen, maar het hof oordeelt dat de grieven falen en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vrouw geen partij is geweest bij de overeenkomst van geldlening. Het hof bevestigt de motivering van de rechtbank en wijst de vordering van de vrouw af. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan de man, die als in het ongelijk gestelde partij wordt aangemerkt.

Uitspraak

Arrest d.d. 15 mei 2012
Zaaknummer 200.088.669/01
(zaaknummer rechtbank: 103161/ HA ZA 10-223)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. M.S. Dunant Maurits, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A.J. Aldenhoven, kantoorhoudende te Oss.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 23 februari 2011 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 mei 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 14 juni 2011.
Bij arrest van dit hof van 19 juli 2011 is een comparitie van partijen bepaald. De comparitie heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2011. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal bevindt zich bij de stukken van het geding. De comparitie heeft niet tot een schikking geleid.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en zo nodig onder verbetering of aanvulling van gronden:
I
de bestreden vonnissen van de rechtbank Leeuwarden vernietigt en de vordering van
[geïntimeerde] in eerste aanleg alsnog integraal afwijst;
II
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover wettelijk mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad, appellante in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren en het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 23 februari 2011 te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden, met veroordeling van appellante in de kosten van dit hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5)
van het vonnis van 23 februari 2011 is geen grief ontwikkeld en zijn ook anderszins geen
bezwaren ingebracht zodat het hof ook in hoger beroep van die feiten zal uitgaan. Dat
zijn de volgende feiten.
1.1 [geïntimeerde] is getrouwd met [partner van geïntimeerde] (verder: [partner van geïntimeerde]). [partner van geïntimeerde] is
bestuurder van de coöperatie (u.a) [bedrijf]. Deze coöperatie houdt zich bezig
met het regelen van financiële middelen voor bedrijven.
1.2 [appellante] en [partner van appella[partner van appellante] (verder: [partner van appellante]) zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden
inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.
1.3 In een e-mail van 26 februari 2006 van [partner van geïntimeerde] aan [partner van appellante] schrijft [partner van geïntimeerde]:
"Ik maak nu telefonisch € 5.000,00 over als persoonlijk lening aan jou. Ik heb dat geld
niet, dus het zal een lening van mijn vrouw aan jou zijn. Ik hoop dat je hiermee uit de
brand bent tot de lening van [bedrijf] verstrekt wordt.”
1.4 [partner van appellante] heeft het bankrekeningnummer van [appellante] ([rekeningnummer]) aan [partner van geïntimeerde] doorgegeven om het te lenen bedrag van € 5.000,00 op over te maken. Op
27 februari 2006 is een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt van de rekening van [geïntimeerde] op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [appellante], met daarbij als omschrijving: “Spoedopdracht persoonlijke lening.”
1.5 In een brief van 12 maart 2006 van [partner van geïntimeerde] aan [partner van appellante] en [appellante] schrijft
[partner van geïntimeerde] - voorzover van belang - het volgende:
“(…) E.e.a. is volledig onverschuldigd gedaan en dit bedrag zou ik dan inhouden op de te
verstrekken lening door Coöperatie [bedrijf] u.a waarvan ik bestuurder ben.
Nu deze lening niet verstrekt wordt eis ik de betaalde € 5.000,00 binnen 7 dagen na
heden terug met betaling van de wettelijke rente. Indien binnen de gestelde termijn het
bedrag niet is ontvangen zal ik de vordering uit handen geven (…).”
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerde] heeft [appellante] gedagvaard tot betaling van het uit hoofde van overeenkomst van geldlening versterkte bedrag van € 5.000,00 vermeerderd met vertragingsrente van
€ 1.096,40 en buitengerechtelijke incassokosten van € 768,00, in totaal neerkomende op
€ 6.864,40. [appellante] weigert betaling met het verweer geen partij te zijn geweest bij de overeenkomst.
De rechtbank heeft het verweer van [appellante] verworpen en de vordering van [geïntimeerde] met uitzondering van het gevorderde bedrag voor buitengerechtelijke kosten, toegewezen. Hiertegen richten zich de grieven.
De grieven
3. De grieven strekken ertoe het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen. Zij zullen gezamenlijk worden behandeld.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern om de vraag wie er partij zijn bij de overeenkomst van geldlening. De rechtbank heeft daartoe, kort weergegeven, overwogen dat het bij de beantwoording van die vraag aankomt op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden, waarbij ook gedragingen van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst van belang kunnen zijn en daarmee naar ’s hofs oordeel de Haviltex maatstaf aangelegd.
Het hof leest in de grieven en de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die welke reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
Slotsom
4. De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (tarief I, 2 punten a € 632,00 per punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] op € 284,00 aan verschotten en € 1.264,00 aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, K.M. Makkinga en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
15 mei 2012 in bijzijn van de griffier.