ECLI:NL:GHLEE:2012:BW5315

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.942/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voorschot op boedelscheiding in kort geding na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 8 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een kort geding dat eerder door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden was behandeld. De man, appellant in deze zaak, vorderde van de vrouw, geïntimeerde, een voorschot op de boedelscheiding van € 7.084,-. De voorzieningenrechter had deze vordering afgewezen, omdat de man onvoldoende had onderbouwd dat hij recht had op een vordering wegens overbedeling. De man stelde dat hij en de vrouw gezamenlijk eigenaar waren van een woning en dat er een achterstand op de hypotheeklasten was, wat leidde tot dreigende executoriale verkoop door de hypotheekverstrekker, Achmea Hypotheekbank.

De man voerde aan dat de vrouw zich niet had gehouden aan afspraken over de betaling van de hypotheeklasten en dat hij hierdoor in financiële problemen verkeerde. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering en dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er bij de boedelscheiding sprake zou zijn van overbedeling. Het hof bevestigde de beslissing van de voorzieningenrechter om de vordering tot voorschot op de boedelscheiding af te wijzen.

Daarnaast oordeelde het hof dat er geen termen aanwezig waren om de vrouw in de proceskosten te veroordelen, aangezien de man in het ongelijk was gesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseerde de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van vorderingen in het kader van boedelscheiding na echtscheiding.

Uitspraak

Arrest d.d. 8 mei 2012
Zaaknummer 200.101.942/01
(zaaknummer rechtbank: 116665/KG ZA 11-367)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: de man,
toevoeging,
advocaat: mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Veendam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 11 januari 2012 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 6 februari 2012 is door de man hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de vrouw tegen de zitting van
14 februari 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden d.d. 11 januari 2012 tussen appellant, de man, als eiser in en geïntimeerde, de vrouw, als gedaagde, voor zover dit vonnis ziet op afwijzing van de vordering, genoemd onder sub I en opnieuw rechtdoende om de vordering van de man, zoals genoemd onder sub I, alsnog toe te wijzen, dan wel een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag als voorschot op de boedelscheiding toe te wijzen en de geïntimeerde, de vrouw, alsnog in de kosten te veroordelen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Ten slotte heeft de man de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De man heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Aangezien de man geen grieven heeft opgeworpen tegen de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter onder 2 (2.1 t/m 2.4) zijn vastgesteld, en ook anderszins niet van bezwaren daartegen is gebleken, zal het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaan.
2. Daarmee staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk van partijen is op
30 juni 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 juni 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen hebben de gemeenschappelijke eigendom van de woning staande en gelegen aan [adres].
2.3. Blijkens de brief van Achmea Hypotheekbank van 25 november 2011 aan de man en de vrouw bestaat er een achterstand op de hypothecaire geldlening en de premiebetaling van totaal € 1.586,26.
2.4. Bij brief van 13 december 2011 heeft Achmea Hypotheekbank aan de man en de vrouw bericht dat zij genoodzaakt is om de notaris opdracht te geven tot executoriale verkoop van de woning op grond van het bepaalde in art. 3:268 BW.
Het geschil
3. De man vordert kort weergegeven dat de vrouw wordt veroordeeld:
1) om als voorschot op de boedelscheiding aan hem te betalen een bedrag van
€ 7.084,-;
2) de vrouw te veroordelen om aan de hypotheekverstrekker, zijnde Achmea
Hypotheekbank, een bedrag ad € 1.586,26 te betalen.
De voorzieningenrechter heeft de vordering sub 1 afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. De vordering sub 2 is door de voorzieningenrechter toegewezen.
4. Het hoger beroep richt zich tegen de afwijzing door de voorzieningenrechter van de vordering sub 1.
De man legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat zij tot het moment van de verkoop van de gezamenlijke woning elk voor de helft zouden bijdragen in de maandelijkse hypotheeklasten en de overige lasten ten behoeve van de gezamenlijke woning, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 686,- per maand. De vrouw heeft zich niet aan deze afspraak gehouden; zij heeft tot en met februari 2011 maandelijks bijgedragen aan de betaling van de hypotheeklasten (de laatste drie maanden met een bedrag van € 642,-), waarna zij is gestopt met betaling.
Ter zitting van 17 oktober 2011 hebben partijen afgesproken dat de woning binnen een week na de zittingsdatum in de verkoop wordt gebracht bij NVM Makelaar Suurland te Veendam. Daarbij heeft de vrouw aangegeven vanaf deze datum tot aan de datum van verkoop en levering de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning te willen voldoen (zie de beschikking van de rechtbank Leeuwarden d.d. 9 november 2011, alsmede de rectificatiebeschikking d.d. 30 november 2011).
Ook deze laatste afspraak is door de vrouw niet nagekomen. Gelet op zijn geringe inkomen is de man niet in staat de gehele hypotheeklast te dragen. Als gevolg van de opgelopen betalingsachterstand dreigt de bank met executoriale verkoop van de woning.
5. In hoger beroep stelt de man dat als gevolg van de toewijzing van de vordering sub 2 - veroordeling van de vrouw tot betaling van het bedrag van de hypotheekachterstand ad € 1.586,26 aan Achmea - de destijds bestaande achterstand in de hypotheekbetalingen is voldaan, doch dat inmiddels weer een nieuwe betalingsachterstand is ontstaan. De vrouw draagt nog steeds niets bij aan de betaling van de hypotheeklasten, terwijl de man deze niet alleen kan dragen. Bij brief van 26 januari 2012 heeft Achmea opnieuw met executoriale verkoop van de woning gedreigd. Gelet op deze dreiging, alsmede gelet op de benarde financiële positie van de man, heeft hij een spoedeisend belang bij de toewijzing van de vordering sub 1, aldus de man.
6. Het hof is van oordeel dat de man hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de onderhavige vordering tot betaling van een bedrag ad € 7.084,-.
7. Ten aanzien van de vraag of deze vordering toewijsbaar is, overweegt het hof het volgende.
De man vordert genoemd bedrag van € 7.084,- als voorschot op de boedelscheiding. Naar het oordeel van het hof heeft de man echter onvoldoende onderbouwd dat hij een vordering op de vrouw wegens overbedeling zal verkrijgen. De door de man aangevoerde omstandigheid dat de vrouw 10 maanden (inmiddels 12 maanden, inclusief januari en februari 2012) lang niet heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten, noch door betaling aan de man conform de met hem gemaakte afspraken, noch door betaling aan de hypotheekverstrekker conform de hypothecaire verplichtingen, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen toereikende onderbouwing voor de verwachting dat er bij de boedelscheiding sprake zal zijn van overbedeling van de vrouw.
In hoger beroep voert de man als nieuw feit aan dat partijen jegens de ouders van de man een schuld ad € 25.000,- hebben uit hoofde van een geldlening, waarvan de helft, een bedrag van € 12.500,-, voor rekening van de vrouw komt. De man stelt dat hij in het kader van de boedelscheiding zal verzoeken om de schuld aan zijn ouders aan hem toe te delen, zodat hij jegens de vrouw een vordering ad € 12.500,- wegens overbedeling krijgt. Het hof is van oordeel dat ook al zou dit feit komen vast te staan, daarmee nog steeds niet voldoende duidelijkheid is gecreëerd omtrent de uitkomst van de boedelscheiding.
8. De grieven 1 en 2 treffen dan ook geen doel.
9. Grief 3 houdt in dat de man de vrouw ten onrechte niet in de proceskosten heeft veroordeeld.
10. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aangezien het gaat om partijen die met elkaar gehuwd zijn geweest en aangezien bovendien de man ten aanzien van de vordering sub I in het ongelijk zal worden gesteld, acht het hof geen termen aanwezig voor veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
11. Grief 3 faalt derhalve.
De slotsom
12. Het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 11 januari 2012 waarvan beroep zal worden bekrachtigd voor wat betreft de afwijzing van de vordering sub I, alsmede wat betreft de compensatie van de proceskosten (dictum sub 6.4 en 6.5).
13. Het hof zal op de hiervoor onder 10 weergegeven gronden de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in dier voege dat ieder de eigen kosten daarvan draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 11 januari 2012 waarvan beroep voor zover daarbij de vordering sub 1 is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd (dictum sub 6.4 en 6.5);
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in dier voege dat ieder de eigen kosten daarvan draagt.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, G. van Rijssen en
B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 mei 2012 in bijzijn van de griffier.