ECLI:NL:GHLEE:2012:BW5312

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.035/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschapsschuld na echtscheiding met betrekking tot ABN AMRO krediet

In deze zaak gaat het om de verdeling van een gemeenschapsschuld tussen twee ex-partners na hun echtscheiding. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, waarin werd beslist dat een schuld aan ABN AMRO van € 36.941,54 aan de man werd toegedeeld, met de verplichting dat de vrouw de helft van deze schuld aan de man zou vergoeden. De appellante betoogt dat deze beslissing onterecht is, omdat zij van mening is dat de schuld in zijn geheel aan de man moet worden toegedeeld zonder verrekening, en dat de man haar moet vrijwaren voor enige aanspraken van ABN AMRO.

De rechtbank had in haar vonnis van 4 mei 2011 vastgesteld dat partijen gehuwd waren in algehele gemeenschap van goederen en dat de echtscheiding op 13 oktober 2008 was ingeschreven. De appellante heeft drie grieven ingediend, waarbij zij stelt dat de hoofdregel dat gemeenschapsschulden door beide partijen worden gedragen, in dit geval niet van toepassing zou moeten zijn. Zij voert aan dat de man onterecht een krediet heeft afgesloten en dat zij onder druk is gezet om dit krediet mede te ondertekenen.

Het hof heeft de grieven van de appellante gezamenlijk behandeld en geoordeeld dat de door haar aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om van de hoofdregel af te wijken. Het hof heeft vastgesteld dat er geen grieven zijn geformuleerd tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten en dat de appellante geen feiten heeft aangedragen die de conclusie kunnen dragen dat er sprake is van benadeling of lichtvaardig maken van schulden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en bepaald dat de appellante de eigen kosten van het geding in hoger beroep dient te dragen.

Uitspraak

Arrest d.d. 8 mei 2012
Zaaknummer 200.092.035/01
(Zaaknummer rechtbank: 97896 / HA ZA 09-593)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. A. Stoel, kantoorhoudende te Dronten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 4 mei 2011 door de Rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 augustus 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 augustus 2011.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"te vernietigen het vonnis door de Rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht, tussen partijen gewezen onder nummers 97896 / HA ZA 09-593 op 4 mei 2011, voor zover daarbij is beslist (in 4.1) de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast te stellen als overwogen in overweging 3.9 - voor zover daarin is bepaald dat de schuld aan ABN AMRO NV van € 36.941,54 aan de man wordt toebedeeld onder vergoeding van de helft van deze schuld door de vrouw aan de man - en voor zover daarbij is beslist (in 4.2) de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van het bedrag van € 21.564,38;
en opnieuw rechtdoende, de vordering van de vrouw de schuld aan ABN AMRO NV in zijn geheel, zonder verrekening, aan te man toe te delen onder de verplichting dat de man de vrouw vrijwaart voor enige aanspraken van de zijde van ABN AMRO uit hoofde van deze schuld, alsnog volledig toe te wijzen, zodat door de vrouw aan de man resteert te betalen het bedrag van € 3.079,11; uitvoerbaar bij voorraad indien en voor zover wettelijk toegestaan en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide isntanties."
Er is een memorie van grieven genomen.
Nadat tegen [geïntimeerde] verstek is verleend, heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Nu tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten geen grieven zijn geformuleerd, en ook niet anderszins van bezwaren daartegen gebleken is, staat ook in dit hoger beroep het volgende vast.
2. Partijen zijn op 25 juni 2004 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van de Rechtbank Leeuwarden van 9 juli 2008 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is geëindigd op 13 oktober 2008 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. In die beschikking is partijen de verplichting opgelegd om tot algehele verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap over te gaan. In het bestreden vonnis van 4 mei 2011 heeft de rechtbank die verdeling vastgesteld omdat partijen daar zelf niet in geslaagd zijn.
De grieven
3. Het geschil in dit hoger beroep beperkt zich tot de beslissing ten aanzien van de schuld van partijen bij ABN AMRO ten belope van € 36.941,54. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis bij de vaststelling van de verdeling beslist dat deze schuld aan [geïntimeerde] wordt 'toegedeeld', onder vergoeding van de helft van de schuld door [appellante] aan [geïntimeerde]. De grieven, die alledrie tegen die beslissing opkomen, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. [appellante] handhaaft met de grieven haar betoog dat de schuld zonder verrekening aan [geïntimeerde] moet worden 'toebedeeld' omdat met die schuld een voorhuwelijkse schuld van [geïntimeerde] ten belope van € 20.000,= is afgelost. Zij voert verder aan dat [geïntimeerde] bij het aangaan van dit flexibele krediet ten onrechte aan de bank heeft opgegeven dat hij een vast dienstverband had, en dat [appellante] door hem 'onder druk' is gezet om de kredietovereenkomst mede te tekenen. Het beschikbare geld is naar zeggen van [appellante] zonder haar medeweten door [geïntimeerde] 'volledig opgesoupeerd'; hij heeft er betalingen mee gedaan die verband houden met het gebruik van zijn auto (benzinekosten, rekeningen van [bedrijf x] Garagebedrijven, motorrijtuigenbelasting en boetes). Sinds juli 2008 lost [geïntimeerde] (en niet [appellante ]) op deze schuld af. Het hof oordeelt als volgt
Artikel 1:100 juncto artikel 3:166 lid 3 BW(grief 1)
5. [appellante] betoogt dat op grond van de redelijkheid en billijkheid plaats is voor afwijking van de hoofdregel bij verdeling, inhoudend dat een gemeenschapsschuld in beginsel door beide partijen wordt gedragen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan daartoe aanleiding bestaan. De onderbouwing van de zijde van [appellante] komt erop neer dat het krediet ten onrechte is verleend (tegen de zin van [appellante] en op grond van onjuiste gegevens), en dat zij het onrechtvaardig vindt dat de desalniettemin geleende gelden geheel aan [geïntimeerde] ten goede zijn gekomen. Naar het oordeel van het hof volstaat dit een en ander niet om de gevraagde afwijking van de hoofdregel te rechtvaardigen, ook niet als deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang worden gewogen.
Artikel 1:164 BW (grief 2)
6. [appellante] heeft zich beroepen op benadeling in de zin van artikel 1:164 BW. Zij heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van het lichtvaardig maken van schulden, van het verspillen van goederen van de gemeenschap of van vernietigbare rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW. De hiervoor al behandelde omstandigheden kunnen een dergelijke stelling niet dragen.
De slotsom
7. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Omdat partijen gehuwd zijn geweest, dient [appellante] de eigen kosten van het geding in hoger beroep te dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat [appellante] de eigen kosten van het geding in hoger beroep zal dragen.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, G. van Rijssen en
I. Tubben, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 mei 2012 in het bijzijn van de griffier.