ECLI:NL:GHLEE:2012:BW5299

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.125/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak door Gerechtshof Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 13 april 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door mr. C.T. Pittau, de raadsman van de verzoeker, die stelde dat de leden van de meervoudige strafkamer vooringenomen waren. De wrakingskamer overwoog dat vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd kan zijn als de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat er geen andere verklaring voor is dan vooringenomenheid. Het hof concludeerde dat de beslissing van de strafkamer niet 'zo onbegrijpelijk' was en dat de formaliteiten in het strafproces vaak onderwerp zijn van juridisch debat, wat niet snel een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid kan wekken. Het hof wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die de rechterlijke onpartijdigheid konden aantasten. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en de betrokken partijen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 13 april 2012
Rekestnummer 200.104.125
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Wrakingskamer
Beschikking in de zaak met zaaknummer 200.104.125
[verzoeker], wonende te [woonplaats]
Behandelend advocaat:
Mr. C.T. Pittau, kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoeker in het wrakingsincident.
Strekkende tot wraking van
Mrs. G.M. Meijer-Campfens, L.T. Wemes en G. Dam,
raadsheren in dit hof,
verweerders.
Het verloop van de procedure
In de strafzaak met parketnummer 24-000521-10 heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Leeuwarden, bestaande uit mr. G.M. Meijer, L.T. Wemes en G. Dam, op 21 maart 2012 zitting gehouden. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de dossierstukken. In het proces-verbaal van de zitting staat per abuis als zittingsdatum 19 maart 2012. Uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer is echter gebleken dat de zitting van de strafkamer heeft plaatsgevonden op 21 maart 2012.
Op die zitting is door mr. C.T. Pittau, namens [verzoeker], verdachte in voornoemde strafzaak, een verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde leden van de meervoudige strafkamer.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de brief, d.d. 22 maart 2012, van de voorzitter van de strafkamer, mr. G.M. Meijer-Campfens, aan de griffier van de wrakingskamer. In de brief is - mede namens mrs. Wemes en Dam - opgenomen dat zij niet in de wraking berusten en geen gebruik zullen maken van het hoorrecht als bedoeld in artikel 515, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van de wrakingskamer op 28 maart 2012. Verschenen zijn [verzoeker] en mr. C.T. Pittau. Mr. Pittau heeft het wrakingsverzoek - aan de hand van zijn overgelegde pleitnota - nader toegelicht.
De gronden voor de beslissing
Vooropgesteld moet worden dat verzoeker de juistheid van het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2012 niet heeft bestreden, zodat hetgeen daarin is gerelateerd (mede) als grondslag kan dienen voor de beoordeling van het wrakingsverzoek.
Blijkens dit proces-verbaal en de ter zitting van de wrakingskamer namens verzoeker gegeven toelichting, vindt de wraking haar grond in het volgende. De raadsman van verzoeker heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep nu een originele, door de officier van justitie te ondertekenen appelakte ontbreekt. De strafkamer heeft dit verweer op de in het proces-verbaal van de terechtzitting verwoorde gronden verworpen. Deze beslissing getuigt van vooringenomenheid, aldus verzoeker.
Het hof overweegt als volgt
Op grond van artikel 6 EVRM en artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht.
Als een partij op basis van feiten en omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
Door de rechter genomen beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van de verzoeker uitvallen en zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, vormen in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
De beoordeling
Naar het oordeel van het hof is de beslissing van de strafkamer niet 'zo onbegrijpelijk' in de hiervoor bedoelde zin. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de formaliteiten betreffende akten in het strafproces veelvuldig en bij voortduring onderwerp zijn van juridische debat, waar de standpunten doorgaans te onderscheiden zijn in rekkelijk c.q. precies.
Zodanig debat pleegt vaak uit te monden in een arrest van de Hoge Raad, waarin een standpunt wordt neergelegd dat vervolgens niet zelden in nadere uitspraken van datzelfde college wordt genuanceerd of bijgesteld.
Kortom, dit betreft bij een uitstek een terrein waar zelfs onjuiste beslissingen als zodanig niet snel een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid kunnen wekken.
Dat een en ander in dit geval anders is, is de wrakingskamer niet gebleken. Nu overige feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden gesteld noch gebleken zijn, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
De beslissing:
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gewezen door mrs. H. de Hek, voorzitter, J.H. Kuiper en W. Foppen, leden van de wrakingskamer, en uitgesproken ter openbare zitting van dit hof van 13 april 2012 in bijzijn van de griffier.