ECLI:NL:GHLEE:2012:BW4641

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001698-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens ruzie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was beschuldigd van twee pogingen tot doodslag, waarbij hij op 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente] met een mes meerdere keren heeft gestoken naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Het hof sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag op [slachtoffer 2], omdat de bewijsmiddelen niet overtuigend genoeg waren om aan te tonen dat de verdachte deze handeling had verricht. Echter, voor de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] werd de verdachte wel schuldig bevonden. Het hof oordeelde dat de verdachte met opzet en met de intentie om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, had gehandeld door hem meerdere keren te steken. Het verweer van de verdediging, dat de verdachte handelde uit noodweerexces, werd verworpen. Het hof legde een gevangenisstraf van vijf jaren op, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten, maar het hof vond een lange gevangenisstraf noodzakelijk gezien de aard van het delict en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001698-11
Uitspraak d.d.: 26 april 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 augustus 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 april 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 primair tot een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest en verbeurdverklaring van het in beslag genomen goed. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Zandt, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot andere beslissingen komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meerdere malen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval met een scherp steekvoorwerp in het (linker)been en/of de (linker)borst en/of de rug en/of de (linker)oksel en/of de (linker)arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente] aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (zenuwletsel aan de (linker)arm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meerdere malen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval met een scherp steekvoorwerp in het (linker)been en/of de (linker)borst en/of de rug en/of de (linker)oksel en/of de (linker)arm te steken;
2 primair:
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met een mes, in ieder geval met een scherp steekvoorwerp (ter hoogte van de wenkbrauw) in het hoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente] aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (letsel aan/bij het (rechter)oog en/of het (rechter)ooglid en/of de (derde) hoofd- en/of hersenzenuw), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, in ieder geval met een scherp steekvoorwerp (ter hoogte van de wenkbrauw) in het hoofd te steken;
2 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in ieder geval met een scherp steekvoorwerp (ter hoogte van de wenkbrauw) in het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1
Door de raadsman is ter zitting van het hof gesteld, dat verdachte niet de intentie had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, en dat er bij verdachte ook geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood bij verdachte. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat verdachte met een fles op zijn hoofd was geslagen en dat er als gevolg daarvan tijdens het steken bij verdachte sprake was een dermate hevige gemoedsbeweging, dat niet valt te bewijzen dat verdachte welbewust, willens en wetens, heeft gehandeld op dat specifieke moment. Daardoor valt niet te bewijzen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard, zodat van voorwaardelijk opzet geen sprake is. Verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De gedraging die verdachte heeft verricht - het meermalen - ook diep - in het lichaam, ter plaatse of in de nabijheid van vitale organen steken met een mes, kan naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het gevolg van het intreden van de dood, dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Een verweer zoals gevoerd door de raadsman kan slechts slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Dat er bij verdachte op het moment dat hij [slachtoffer 1] stak, sprake was van een zodanig uitzonderlijk geval, is gesteld noch gebleken. Gelet op voorgaande wordt het verweer verworpen.
Vrijspraak feit 2
Aan verdachte is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd dat hij [slachtoffer 2] opzettelijk met een mes dan wel een scherp steekvoorwerp in het hoofd heeft gestoken. Verdachte heeft steeds ontkend [slachtoffer 2] te hebben gestoken. De raadsman heeft - in tegenstelling tot de advocaat-generaal - ter zitting gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Nadat verdachte meermalen met een mes had ingestoken op [slachtoffer 1], werd hij van achteren door [slachtoffer 2] bij [slachtoffer 1] weggetrokken. Hierdoor belandden verdachte en [slachtoffer 2] in de vlakbij gelegen sloot. Tijdens de daaropvolgende worsteling kwam [slachtoffer 2] met zijn hoofd onder water. Op dat moment voelde hij opeens een stekende pijn. Hij voelde een voorwerp in zijn oog zitten en heeft dat eruit getrokken en weggegooid.
Het hof stelt vast dat - hoewel er tijdens de worsteling een aantal getuigen in de nabijheid van verdachte en [slachtoffer 2] was - niemand, ook aangever niet, heeft gezien of/dat verdachte [slachtoffer 2] (gericht) met een mes of een (ander) scherp voorwerp heeft gestoken. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij het mes waarmee hij vlak daarvoor [slachtoffer 1] had gestoken, niet meer in zijn handen had toen hij in het water belandde. Van het lemmet van het mes dat een dag na het incident in het water werd gevonden, kan niet met voldoende zekerheid worden gezegd dat dit het voorwerp is dat het letsel bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt. Ook de rapporten die zijn opgemaakt omtrent het letsel van [slachtoffer 2] geven geen uitsluitsel over de wijze waarop en het voorwerp waarmee dit letsel tot stand is gekomen. De bewijsmiddelen laten de mogelijkheid open dat het letsel op een andere manier is veroorzaakt dan door opzettelijk steken met een mes of ander scherp steekvoorwerp door verdachte.
Op grond van voorgaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte dient derhalve van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair:
hij op 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes, in het (linker)been en de (linker)borst en de rug en de (linker)oksel en de (linker)arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij uit noodweerexces dan wel putatief noodweerexces handelde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat voor verdachte, die met een neef op een feestje was waar de andere bezoekers allen vrienden van elkaar waren, een bedreigende situatie is ontstaan toen (een deel van) de aanwezigen zich tegen verdachte en zijn neef keerde(n). Tijdens deze ruzie werd verdachte in de keuken door [slachtoffer 1] met een fles op zijn hoofd geslagen. Hierdoor ontstond bij verdachte een waas voor zijn ogen. Onder invloed van deze hevige gemoedsbeweging heeft verdachte vervolgens in de keuken naar een mes gegrepen en is hij daarna [slachtoffer 1] met dat mes te lijf gegaan. De raadsman voert nog aan dat de reeds eerder ontstane bedreigende situatie heeft bijgedragen aan de hevige gemoedsbeweging van verdachte, maar dat de klap met de fles op het hoofd van doorslaggevende betekenis is geweest.
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast en gaat daarbij uit van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zoals afgelegd ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris. Op het feestje ontstaat op een gegeven moment een ruzie tussen verdachtes neef, [betrokkene 1] en verdachte enerzijds en [betrokkene 2] anderszijds. Er wordt over en weer geslagen. Een aantal andere aanwezigen probeert de jongens uit elkaar te halen. Er ontstaat een chaotische situatie. Er zijn zowel mensen in de keuken, de woonkamer als in de tuin. Ook verdachte loopt naar de keuken en pakt een mes uit het keukenblok. [slachtoffer 1] komt op dat moment via de achterdeur de keuken binnen. Verdachte en [slachtoffer 1] beginnen te vechten, waarbij verdachte het mes omhoog in de richting van [slachtoffer 1] houdt. [slachtoffer 1] slaat verdachte vervolgens met een fles op het hoofd. [slachtoffer 1] weet te ontglippen en rent naar buiten, maar glijdt uit. Hij valt op de grond. Verdachte springt op [slachtoffer 1] en steekt hem vervolgens een aantal keren.
Voor een geslaagd beroep op (putatief) noodweerexces moet de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door een (vermeende) aanranding veroorzaakt.
Uit voorgaande feitelijke vaststelling blijkt dat de volgorde waarin de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan, anders is dan die waarvan de raadsman bij zijn betoog is vanuit gegaan. Cruciaal is, dat verdachte eerst het mes pakte en [slachtoffer 1] daarmee dreigde, en dat verdachte eerst daarna door [slachtoffer 1] met een fles op zijn hoofd is geslagen. Het verweer van de raadsman mist derhalve feitelijke grondslag. Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door hem meermalen met een mes te steken. Het is aan het handelen van [slachtoffer 2], die verdachte bij [slachtoffer 1] wegtrok, en een operatie in het ziekenhuis te danken dat [slachtoffer 1] de aanval van verdachte heeft overleefd. [slachtoffer 1] zal blijvend lichamelijk letsel aan het steken overhouden.
Het handelen van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. Bovendien leert de ervaring dat slachtoffers van een delict als het onderhavige hiervan (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De gevolgen voor [slachtoffer 1] zijn tot uitdrukking gebracht in zijn schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 11 juli 2011. Bovendien is een aantal mensen - waaronder de vriendin van het slachtoffer - getuige geweest van de steekpartij. Ook voor hen moet het een angstaanjagende gebeurtenis zijn geweest.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2012 niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke delicten. Wel is verdachte eenmaal eerder onherroepelijk veroordeeld wegens een drugsgerelateerd feit, maar het hof zal deze eerdere veroordeling niet laten meewegen bij de strafoplegging.
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank en de advocaat-generaal. Dit weegt - in het voordeel van verdachte - mee in de strafoplegging.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat slechts een gevangenisstraf van lange duur een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren opleggen.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het hof zal ten aanzien van het in beslag genomen goed - omschreven als één mes, lemmet - de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een mes, lemmet.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 26 april 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van Veen voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.