Arrest d.d. 24 april 2012
Zaaknummer 200.073.924/01
(zaaknummer rechtbank: 86665 / HA ZA 07-1002)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appelant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. Y. van der Horst, kantoorhoudende te Emmeloord,
1. wijlen [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
geïntimeerden in het principaal appel,
eisers in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. D.A. Westra, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 16 juni 2010 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 14 september 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 7 december 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden tussen appellant en geïntimeerden gewezen op 16 juni 2010 in de zaak met zaak/rolnummer 86665 HA ZA 07-1002 en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. geïntimeerden te bevelen binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest aan
appellant de navolgende zaken te leveren, middels een notariële akte te verlijden ten
overstaan van een door appellant aan te wijzen notaris en voor wat betreft de roerende zaken
door middel van bezitsverschaffing c.q. door het in de macht stellen van deze roerende
zaken door geïntimeerden aan appellant:
1. het woonhuis met botenhuis, garage, ondergrond, erf, tuin en verder aanbehoren, staande
en gelegen te [adres], kadastraal bekend
[nummer], groot één hectare veertig are en vijfentachtig
centiare (01.40.85ha), zulks met inbegrip van nog een aantal roerende zaken, waaronder
de inboedel van voormelde woning (uitgezonderd de multi CD-speler), een boot van het
type Riva, een boot van het type Boeier uit 1905, een boot van het type O-Jolle 1965, een
vijftal grasmaaiers, bestaande uit drie kleine loopgrasmaaiers, een Robrine zitgrasmaaier
en een Ferrari zitgrasmaaier, een quad van het merk Kawasaki 4x4 KLF 300 en een
Harley Davidson motor met kenteken: [kenteken];
2. een perceel grond, gelegen te [adres], kadastraal bekend
[nummer], groot 18 are en dertig centiare (18.30are);
3. een perceel grond, gelegen te [adres], kadastraal bekend
[nummer], groot eenennegentig are en vijfennegentig
centiare (91.95 are).
b. Zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag dat geïntimeerden
met de levering nalatig blijven na ommekomst van deze periode van 14 dagen.
c. Geïntimeerden te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, te begroten
op de gebruikelijke wijze, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover over 7 dagen na
betekening van het in deze te wijzen arrest.
a. Geïntimeerden te bevelen binnen 14 dagen na betekening van het deze te wijzen vonnis het
door notariskantoor mr. P.H. Prummel op 13 juni 2007 opgemaakte koopcontract te
ondertekenen en binnen die termijn te retourneren aan voormelde notaris
b. Alsmede geïntimeerden te bevelen om binnen 28 dagen na betekening van het in deze te
wijzen vonnis aan appellant de navolgende zaken te leveren, voor wat betreft de onroerende
zaken middels een notariële akte te verlijden ten overstaan van een door appellant te wijzen
notaris en voor wat betreft de roerende zaken door middel van bezitsverschaffing c.q. door
het in de macht stellen van deze roerende zaken door geïntimeerden aan appellant:
1. het woonhuis met botenhuis, garage, ondergrond, erf, tuin en verdere aanbehoren, staande
en gelegen te [adres], kadastraal bekend
[nummer], groot één hectare veertig are en vijfentachtig
centiare (01.40.85ha), zulks met inbegrip van nog een aantal roerende zaken, waaronder
de inboedel van voormelde woning (uitgezonderd de multi CD-speler), een boot van het
type Riva, een boot van het type Boeier uit 1905, een boot van het type O-Jolle 1965, een
vijftal grasmaaiers, bestaande uit drie kleine loopgrasmaaiers, een Robrine zitgrasmaaier
en een Ferrari zitgrasmaaier, een quad van het merk Kawasaki 4x4 KLF 300 en een
Harley Davidson motor met kenteken: [kenteken];
2. een perceel grond, gelegen te [adres], kadastraal bekend
[nummer], groot 18 are en dertig centiare (18.30are);
3. een perceel grond, gelegen te [adres], kadastraal bekend
[nummer], groot eenennegentig are en vijfennegentig
centiare (91.95 are).
c. zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag dat geïntimeerden
met het ondertekenen van het koopcontract en/of de levering nalatig blijft na ommekomst
van deze periode van 14, respectievelijk 28 dagen
d. alsmede geïntimeerden te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, te
begroten volgens het gebruikelijke tarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7
dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
[appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze hem te ontzeggen, althans deze af te wijzen en het vonnis van de rechtbank d.d. 16 juni 2010 te bekrachtigen, waar nodig onder aanvulling van gronden;
In het incidenteel appel:
indien Uw Hof hieraan toekomt, dit appel gegrond te verklaren en de vonnissen van 8 juli 2009 en 16 juni 2010 door de Rechtbank Leeuwarden gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] af te wijzen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden.
In het principaal en incidenteel appel:
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2 ]. zowel in eerste aanleg als appel."
Door [appellant] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2 ] niet ontvankelijk te verklaren in hun vordering, althans deze af te wijzen en voor zover nodig de vonnissen van 8 juli 2009 en 16 juni 2010 van de rechtbank Leeuwarden op de in incidenteel appel aangevoerde punten te bekrachtigen.
Met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2 ] in de proceskosten aan de zijde van [appellant] ter zake onderhavig incidenteel appel."
Voorts heeft appellant een akte genomen en vervolgens hebben geïntimeerden een antwoordakte genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel één grief opgeworpen.
[geïntimeerden] hebben in het incidenteel appel vier grieven opgeworpen.
De verdere beoordeling
De feiten
1. In dit hoger beroep staat het volgende tussen partijen vast.
1.1. [geïntimeerde 1] - een Duitser die gehuwd was met [geïntimeerde 2 ] - was vanaf 1999 eigenaar van de onroerende zaak aan [adres]. [appellant] is eigenaar van een naastgelegen perceel.
1.2. Op 17 april 2007 hebben partijen een ter plekke door [appellant] opgesteld, handgeschreven schriftelijk stuk ondertekend waarin het volgende is vermeld.
[geïntimeerde] 17-4-7 Aankoop van [adres] TL door [appellant] van [geïntimeerde] [geïntimeerde 1].
Inclusief:
1x botenhuis
1x Huis (+inboedel)
1x Grond 2,6 ha
1x Riva
1x Boeier 1905
1x O-Jolle 1965
Garage met inboedel
- Roberine
- Ferrari
- Quad
- 3x grasmaaier
1x Harley Davidson
Er zit niet bij: - Camper met aanhanger
- O-Jolle in garage
- CD-speler
Koopcontract wordt in week 17 opgemaakt.
De Total koopsom is € 750.000,= k.k. (zevenhonderdvijftig duizend euro)
De levering is 1 november 2007
De koop is onder normale voorwaarden zoals geen vuile grond.
[appellant]] bepaald met zijn adviseur hoe de koopsom wordt verdeeld over de roerende en onroerende zaken.
Koper [appellant]] Verkoper [geïntimeerde] [geïntimeerde 1]
1.3. Op 3 mei 2007 heeft er tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] een bespreking plaatsgevonden ten kantore van notaris P.H. Prummel te Emmeloord. Door notaris Prummel is een concept koopcontract opgesteld. Nadien is door notaris Prummel een tweede versie daarvan opgesteld. Een volgende afspraak was gepland op 13 juni 2007. [geïntimeerde 1] is toen niet verschenen. Een week later zijn partijen alsnog ten kantore van notaris Prummel bijeengekomen.
1.4. In een brief van 2 augustus 2007 heeft [geïntimeerde 1] [appellant] laten weten dat er volgens hem geen koopcontract is gesloten. Bij brief van 6 september 2007 heeft [geïntimeerde 1] [appellant] meegedeeld dat als hij de woning wil kopen, hij daarvoor een redelijke - lees: een hogere - prijs zal dienen te betalen.
1.5. [geïntimeerde 1] is gedurende dit hoger beroep komen te overlijden.
Het geschil in eerste aanleg
2. [appellant] heeft kort gezegd nakoming van de koopovereenkomst gevorderd.
De rechtbank heeft geoordeeld bevoegd te zijn van de zaak kennis te nemen en heeft Nederlands recht toepasselijk verklaard. Aan [geïntimeerde 1] is vervolgens bewijs opgedragen van de stelling dat hij ten tijde van de ondertekening van de hiervoor geciteerde akte aan [appellant] heeft meegedeeld dat dit stuk geen koopovereenkomst betrof, dat de koopovereenkomst pas bij de notaris zou worden opgemaakt en dat er tot die tijd nog van alles zou kunnen worden veranderd.
3. Naar aanleiding van het beroep dat [geïntimeerden] hebben gedaan op het ontbreken van toestemming van [geïntimeerde 2 ] in de zin van artikel 1:88 lid 1 sub a BW, heeft de rechtbank geoordeeld dat daartoe allereerst vast moet staan dat [geïntimeerde 2 ] ten tijde van de ondertekening van de akte door [geïntimeerde 1] op 17 april 2007 haar gewone verblijfplaats had in [woonplaats]. Van die stelling is [geïntimeerden] bewijs opgedragen.
4. Nadat getuigen zijn gehoord, heeft de rechtbank geconcludeerd dat [geïntimeerde 1] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs dat de akte van 17 april 2007 geen koopovereenkomst betrof, maar dat wel is komen vast te staan dat [geïntimeerde 2 ] ten tijde van de ondertekening haar gewone verblijfplaats had in [woonplaats]. De vordering is om die reden afgewezen.
Het geschil in hoger beroep
5. De grief in het principaal appel komt op tegen de overweging dat [geïntimeerden] zijn geslaagd in het aan hen opgedragen bewijs met betrekking tot de gewone verblijfplaats van [geïntimeerde 2 ]. Het voorwaardelijk incidenteel appel van [geïntimeerden] strekt tot handhaving van verweren die deze partijen in eerste aanleg al hebben gevoerd, en heeft als zodanig geen betekenis; de in die grieven vervatte weren zouden ook zonder incidenteel appel aan de orde komen indien de grief van [appellant] slaagt. Om die reden zal het hof eerst de vraag beantwoorden of de grief van [appellant] doel kan treffen.
De gewone verblijfplaats van [geïntimeerde 2 ] op 17 april 2007
6. Bij de beoordeling van het voorhanden zijnde bewijs stelt het hof voorop dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2 ] beide zijn aan te merken als partij in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. In die bepaling ligt besloten dat de verklaring van deze getuigen geen bewijs in hun voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaringen voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, LJN: ZC1688). Voor het antwoord op de vraag of de verklaringen van [getuige 1] en [geïntimeerde] voldoende sterk zijn in de hiervoor bedoelde zin, is niet bepalend of deze voldoende steun geven aan de bewering dat [geïntimeerde 2 ] al in 2006 naar Nederland is verhuisd, maar aan de bewering dat zij op 17 april 2007 haar gewone verblijfplaats in [woonplaats] had.
7. De grief faalt voor zover deze uitgangspunten door [appellant] worden miskend (zie meer specifiek de onderdelen 23 tot en met 32 van de grieven).
8. Bij de beoordeling van alle bewijsmiddelen (het tegenbewijs inbegrepen) is voorts niet alleen relevant of de stellingen van [geïntimeerden] door die bewijsmiddelen worden ondersteund, maar ook of er aanwijzingen zijn die reden geven tot twijfel (zoals een eventuele aanwijzing dat [geïntimeerde 2 ] naar Duitsland is verhuisd, en niet naar Nederland).
9. Het hof is voorshands met de rechtbank en op grond van de door de rechtbank gehanteerde overwegingen van oordeel dat [geïntimeerden] in het opgedragen bewijs zijn geslaagd - met dien verstande dat het hof geen gewicht toekent aan het feit dat [appellant] [getuige 1] nooit in [woonplaats] heeft gezien in de tijd dat deze getuige bij het terrein van [geïntimeerde 1] in zijn boot woonde. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
10. De verklaring van zowel [geïntimeerde 1] als die van [geïntimeerde 2 ] komt erop neer dat beiden op 17 april 2006 hun gewone verblijfplaats in [woonplaats] hadden. In overeenstemming daarmee blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] en [geïntimeerde] dat [geïntimeerde 2 ] in de periode tussen maart en augustus 2007 in ieder geval met grote regelmaat in de woning te [woonplaats] aanwezig was op de vrijdagavonden en zondagavonden wanneer deze getuigen bij [geïntimeerde 1] over de vloer kwamen. Ook [appellant] zelf zegt [geïntimeerde 2 ] in de zomer van 2007 enkele keren in [woonplaats] te hebben gezien. [geïntimeerde 2 ] had dat jaar een baby te verzorgen die zij met [geïntimeerde 1] had gekregen. Het ligt niet in de rede dat zij onder die omstandigheden met grote regelmaat in de weekenden in [woonplaats] verbleef, waarbij zij dan al voor de vrijdagavonden vanuit Duitsland met het openbaar vervoer naar [woonplaats] reisde, en na de zondagavonden weer vertrok.
11. Voor het feit dat [geïntimeerde 2 ] en haar zoontje niet in Nederland stonden ingeschreven, heeft [geïntimeerde 1] als verklaring gegeven dat dat in verband met de ernstig verslechterde gezondheidstoestand van [geïntimeerde 1] zelf - die in Duitsland onder medische behandeling stond - praktisch en financieel niet haalbaar zou zijn geweest. Die verklaring komt het hof niet ongeloofwaardig voor.
12. [appellant] heeft in dit hoger beroep aangevoerd dat hij vanaf 2006 regelmatig (ongeveer een keer per maand) bij [geïntimeerde 1] op bezoek kwam en [geïntimeerde 2 ] dan meestal niet aantrof. Op 15 mei 2007 heeft hij alle vertrekken van de woning in [woonplaats] bezocht en gefotografeerd. Bij die gelegenheid zegt hij niets aangetroffen te hebben dat kan wijzen op het verblijf van [geïntimeerde 2 ] en haar zoontje in die woning. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] 22 foto's overgelegd die hij zegt toen te hebben gemaakt.
13. Het hof heeft op grond van deze foto's en de niet met enige getuigenverklaring ondersteunde uitlating van [appellant] onvoldoende aanleiding om aan de verklaringen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2 ] te twijfelen. Daar komt bij dat deze partijen hebben aangevoerd dat [geïntimeerde 2 ] en haar zoontje bij het bezoek op 15 mei zelfs aanwezig waren en dat [geïntimeerde 2 ] [appellant] gedag heeft gezegd.
14. [appellant] heeft in dit hoger beroep een aanbod gedaan tot het leveren van nader tegenbewijs. Een dergelijk aanbod behoeft in beginsel niet te worden gespecificeerd. Dat is in dit geval anders omdat in eerste aanleg in het kader van door [appellant] te leveren tegenbewijs getuigen zijn gehoord en het bewijsaanbod dat hij nu doet, gericht is op het leveren van aanvullend tegenbewijs. In een zodanige situatie mag van [appellant] worden verwacht dat hij dit bewijsaanbod nader toelicht, bijvoorbeeld door te specificeren dat en waarom hij (bepaalde) getuigen (opnieuw) wil doen horen (HR 12 september 2003, LJN AF7677, NJ 2005/268 en HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575). Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] aan die verplichting voldaan. Hij zal dan ook tot het leveren van nader tegenbewijs worden toegelaten.
Het beroep op artikel 843a Rv
15. In zijn akte van 9 augustus 2009 heeft [appellant] met een beroep op de in artikel 843a Rv geregelde exhibitieplicht gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot het verschaffen van kopieën van gebruiksoverzichten van gas, water en elektra met betrekking tot de woning van [geïntimeerde 1]. Deze eiswijziging is in strijd met de voor grieven geldende 'in beginsel strakke regel' (te laat) ingediend. De vordering zou bovendien afstuiten op de eis dat het bescheiden moet betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin [appellant] of zijn rechtsvoorganger partij is.
De beslissing
Het gerechtshof:
draagt [appellant] op tegenbewijs te leveren van het voorshands vaststaande feit dat [geïntimeerde 2 ] op 17 april 2007 haar gewone verblijfplaats had in [woonplaats];
bepaalt voor zover [appellant] het bewijs zou willen leveren door middel van getuigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. Zandbergen, hiertoe tot raadsheer commissaris benoemd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 22 mei 2012 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerden] alsnog de gelegenheid hebben uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, B.J.H. Hofstee en
I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 april 2012 in het bijzijn van de griffier.