ECLI:NL:GHLEE:2012:BW1649

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.874/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en vernietigbaarheid door echtgenote

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die door de geïntimeerde, [geïntimeerde], was afgesloten zonder de handtekening van zijn echtgenote. Varde had in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 13.570,84, maar de kantonrechter had deze vordering afgewezen omdat Varde haar vordering onvoldoende had gespecificeerd en er geen beroep op vernietigbaarheid door de echtgenote was gedaan. Varde stelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de overeenkomst niet nietig was vanwege het ontbreken van een vergunning op grond van de Wet op het Consumentenkrediet (Wck). Het hof oordeelde dat de effectenleaseovereenkomst niet als een krediettransactie kan worden aangemerkt en dat de Wck niet van toepassing is. Het hof bevestigde dat de echtgenote van [geïntimeerde] geen beroep op vernietiging had gedaan, waardoor de overeenkomst geldig bleef. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter van 15 december 2010 en vernietigde het vonnis van 16 maart 2011, waarbij het de vordering van Varde grotendeels toewijsbaar achtte. De geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van € 10.850,37, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 juli 2010.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 april 2012
Zaaknummer 200.088.874/01
(zaaknummer rechtbank: 327457/CV EXPL 10-4501)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin, Ierland,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Varde,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens, kantoorhoudende te Spijkenisse,
tegen
de heer [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 15 december 2010 en 16 maart 2011 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 mei 2011 is door Varde hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 21 juni 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"de vonnissen van de Rechtbank Leeuwarden, sector Kanton, locatie Heerenveen, d.d.
15 december 2010 en 16 maart 2011 tussen partijen gewezen, te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Varde alsnog (geheel) toe te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties."
Ten slotte heeft Varde de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Varde heeft twee genummerde grieven opgeworpen en een verholen grief.
De beoordeling
De feiten
1. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 15 december 2010 in de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2 een aantal feiten vastgesteld.
Varde heeft in de memorie van grieven, randnummer 27, bij gebrek aan wetenschap betwist dat [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst gehuwd was en werpt aldus een verholen grief op tegen de vaststelling door de kantonrechter dat de overeenkomst vernietigbaar is nu deze niet mede is ondertekend door de echtgenote van [geïntimeerde].
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
2. Varde miskent dat [geïntimeerde] bij conclusie van dupliek in eerste aanleg, nadat Varde had weersproken dat [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst gehuwd was, heeft uiteengezet dat hij reeds 42 jaar gehuwd is. [geïntimeerde] heeft zijn stelling onderbouwd door het overleggen van een afschrift van zijn trouwboekje, waaruit blijkt dat zijn huwelijk in 1968 is voltrokken. Nu Varde niet heeft gesteld dat dit stuk geen getrouwe weergave van de werkelijkheid is en evenmin dat het huwelijk naderhand is ontbonden, terwijl dat ook overigens niet is gebleken - integendeel, Varde beroept zich in dezelfde memorie (randnummer 28) immers op een door de echtgenote van [geïntimeerde] in 2003 afgelegde verklaring - is de verholen grief vergeefs voorgedragen.
3. Nu er tegen de weergave van de vaststaande feiten overigens geen grieven zijn gericht zal ook het hof van deze feiten uitgaan. Deze feiten (aangevuld met wat overigens nog, mede gelet op de in het geding gebrachte stukken, als onweersproken vaststaat) komen, voor zover in hoger beroep van belang, op het volgende neer:
3.1 [geïntimeerde] heeft op of omstreeks 11 december 2000 een effectenleaseovereenkomst met de naam "WinstVerDriedubbelaar" en met contractnummer [contractnummer] (hierna: de overeenkomst) gesloten met Bank Labouchere, die handelde onder de handelsnaam: Legio-Lease. De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden. Op grond van de overeenkomst werden in drie tranches aandelen ABN AMRO, AHOLD en ING aangekocht voor een totaalbedrag van € 19.054,20.
[geïntimeerde] was tijdens de looptijd van de overeenkomst een rente verschuldigd van € 3.598,20, zodat de totale leasesom € 22.652,40 bedroeg.
3.2 De sub 3.1 genoemde overeenkomst was niet mede ondertekend door de echtgenote van [geïntimeerde].
3.3 Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) is rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere.
3.4 [geïntimeerde] heeft op 28 maart 2003 een betalingsregeling met Dexia getroffen met betrekking tot een andere effectenleaseovereenkomst, te weten "Legio WinstVerdubbelaar" met contractnummer [contractnummer] en een restschuld van
€ 1.162,75. Deze betalingsregeling, die mede is ondertekend door de echtgenote van [geïntimeerde], bevat ondermeer de volgende verklaringen:
"Verklaringen
Door ondertekening van deze brief verklaart de contracthouder (…), alsmede (voor zover van toepassing) de echtgeno(o)t(e) (…) van contracthouder, met betrekking tot alle door contracthouder (…)met Dexia Bank Nederland N.V. en/of haar rechtsvoorgangster(s) afgesloten effectenlease-overeenkomst(en) (de "Overeenkomst(en)") als volgt:
(…)
1.2 terzake van de Overeenkomst(en) doe ik/doen wij afstand van alle door of namens mij/ons of te mijnen/onzen behoeve door derden jegens Dexia en/of enige tussenpersoon bij de totstandkoming van die Overeenkomst(en) betrokken tussenpersoon, gepretendeerde rechten (met inbegrip van, maar niet beperkt tot enig recht op schadevergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met de Overeenkomst(en), met uitzondering van rechten voortvloeiende uit deze betalingsregeling.
(…)"
3.5 [geïntimeerde] is op 29 mei 2003 door ondertekening van een aanmeldingsformulier akkoord gegaan met het zogenoemde Dexia Aanbod, dat als een vaststellingsovereenkomst heeft te gelden.
3.6 Op enig moment heeft Dexia [geïntimeerde] een brief met een eindafrekening gezonden waarin stond vermeld dat de verkoop van de effecten van de overeenkomst op
8 december 2003 een bedrag van € 7.859,28 had opgebracht, zodat er voor
[geïntimeerde], na verrekening van deze opbrengst met de aankoopsom van de effecten, een restantschuld van € 11.194,92 resteerde. In de begeleidende brief verzocht Dexia [geïntimeerde] de restantschuld binnen 30 dagen te voldoen en deelde zij hem mede dat hij involge het Dexia Aanbod in aanmerking kwam voor Dexia Aanbod Callopties indien hij binnen de termijn aan zijn betalingsverplichting zou voldoen.
3.7 Bij akte van cessie van 6 november 2009 heeft Dexia de vordering die zij uit hoofde van de overeenkomst op [geïntimeerde] had, overgedragen aan Varde. Van deze cessie is bij brief van 10 januari 2008 mededeling aan [geïntimeerde] gedaan.
3.8 Bij deurwaardersexploot van 10 maart 2008 is aan [geïntimeerde] een brief van EDR Incasso van 29 februari 2008 betekend waarin [geïntimeerde] namens Varde werd gesommeerd om binnen 4 weken de openstaande schuld uit hoofde van de overeenkomst van € 10.864,01 in hoofdsom, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten te betalen.
Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
4. Varde heeft bij inleidende dagvaarding betaling van een bedrag van € 13.570,84 van [geïntimeerde] gevorderd en heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met de nakoming van zijn uit de vaststellingsovereenkomst (het Dexia Aanbod) voortvloeiende verplichtingen.
5. [geïntimeerde] heeft als verweer gevoerd dat zijn echtgenote geen toestemming had gegeven voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomst en voorts dat Dexia niet beschikte over een vergunning in de zin van de Wet op het Consumentenkrediet (Wck).
6. De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis geoordeeld dat het ontbreken van een Wck-vergunning de onderliggende effecntenleaseovereenkomst niet nietig maakt en [geïntimeerde] ook overigens niet ontslaat van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Ten aanzien van het verweer van [geïntimeerde] dat zijn echtgenote geen toestemming had gegeven voor het aangaan van de overeenkomst, heeft de kantonrechter overwogen dat uit de stukken niet is gebleken dat de echtgenote in verband daarmee een beroep op vernietiging van de overeenkomst heeft gedaan. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om bij akte aan te tonen dat en wanneer zijn echtgenote een beroep op vernietiging heeft gedaan.
Daarnaast heeft de kantonrechter Varde in de gelegenheid gesteld haar vordering nader te onderbouwen.
7. In het eindvonnis van16 maart 2011 heeft de kantonrechter vastgesteld dat er geen beroep op vernietigbaarheid is gedaan. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat Varde haar vordering onvoldoende heeft gespecificeerd en heeft daartoe overwogen:
"2.3 In reactie daarop heeft Varde bij haar akte als productie 1 de volgens haar gesloten betalingsregeling in het geding gebracht. Deze noemt echter totaal andere bedragen dan nu door Varde gevorderd en is bovendien weergegeven onder een ander contractnummer ([contractnummer] in plaats van [contractnummer]). Verder heeft Varde, kennelijk bedoeld bij wijze van onderbouwing, als productie 6 een specificatie overgelegd. In deze specificatie staan diverse contractnummers, te weten: 74380089 en [contractnummer]. Voorts noemt deze specificatie andere aantallen (verkochte) aandelen dan de overeenkomst zelf.
Ten aanzien van de aard en inhoud van het DA (hof: Dexia Aanbod), meer concreet de grondslag en wijze van samenstelling van de daaruit voortvloeiende rechten en plichten, heeft Varde niets aangevoerd.
2.4 Nu Varde, ondanks daartoe strekkende uitnodiging, haar vordering niet helder en eenduidig heeft kunnen specificeren, zal deze afgewezen moeten worden. Varde zal daarbij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, welke echter aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil worden gesteld nu niet blijkt dat hij kosten heeft gemaakt."
Bespreking van de grieven I en II
8. Grief I richt zich tegen rechtsoverweging 2.4 van het eindvonnis. Grief II houdt in dat de kantonrechter de vorderingen van Varde ten onrechte heeft afgewezen en daarbij voorbij is gegaan aan het uitdrukkelijke bewijsaanbod van Varde.
Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
9. Varde benadrukt dat [geïntimeerde] geen enkel gemotiveerd verweer heeft gevoerd ten aanzien van de hoogte van de vordering, zodat deze als onbetwist had moeten worden toegewezen. Varde stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter aldus buiten de rechtsstrijd is getreden. Bovendien heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat de aantallen aandelen in de eindafrekening niet corresponderen met de aantallen die werden genoemd in de overeenkomst.
10. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het is de taak van de rechter om te beoordelen of een vordering gedragen wordt door hetgeen daaraan door de eiser ten grondslag wordt gelegd. De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis geoordeeld dat Varde haar vordering - die zij baseert op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst "Dexia Aanbod"- onvoldoende had onderbouwd en dat zij haar vordering om die reden nader diende te specificeren. Uit de summiere stukken die Varde aanvankelijk in het geding had gebracht viel naar 's hofs oordeel de (omvang van de) vordering inderdaad niet af te leiden.
11. Varde heeft vervolgens bij akte nadere stukken ter onderbouwing van haar vordering in het geding gebracht, waaronder een brief in het kader van het Dexia Aanbod met de eindafrekening van de overeenkomst, alsmede een specificatie van de vordering na verrekening van de restantschuld met een tweetal creditposten.
[geïntimeerde], die vervolgens nog een akte heeft genomen, heeft geen enkel inhoudelijk verweer gevoerd tegen de door Varde verstrekte specificatie van de vordering en de in dat kader door haar overgelegde stukken.
De kantonrechter heeft vervolgens - uit eigen beweging - onjuiste conclusies getrokken uit die stukken ten aanzien van de aantallen (verkochte) aandelen.
De kantonrechter is daarmee buiten de rechtsstrijd van partijen getreden.
12. De grieven I en II treffen in zoverre doel.
13. De devolutieve werking van het appel brengt mee dat het hof thans nog de door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde verweren, die door de kantonrechter zijn verworpen, dient te bespreken.
14. Het verweer van [geïntimeerde] dat Dexia over een vergunning in de zin van de Wck had moeten beschikken is vergeefs voorgedragen.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2009 LJN 2815 heeft overwogen is een effectenleaseovereenkomst niet aan te merken als een krediettransactie als bedoeld in art. 1 Wck. Daarom is de Wck niet van toepassing.
15. [geïntimeerde] heeft voorts als verweer gevoerd dat zijn echtgenote indertijd geen toestemming heeft verleend voor het aangaan van de overeenkomst.
De kantonrechter heeft dienaangaande terecht overwogen dat het enkele ontbreken van (schriftelijke) toestemming de overeenkomst niet nietig maakt, zoals [geïntimeerde] lijkt te veronderstellen, maar dat de echtgenote een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst dient te doen.
Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde]s echtgenote een dergelijk beroep heeft gedaan, zodat ook dit verweer gepasseerd moet worden.
16. Het hof is van oordeel dat Varde, die in hoger beroep alsnog de volledige tekst van de Overeenkomst Dexia Aanbod in het geding heeft gebracht, haar vordering in hoofdsom voldoende heeft onderbouwd. Nu [geïntimeerde] tegen de hoogte van die vordering ook geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, is de vordering van Varde in hoofdsom toewijsbaar, met dien verstande dat volgens Varde's eigen opgave bij inleidende dagvaarding een bedrag van € 13,64 op de vordering in mindering strekt, zodat in hoofdsom een bedrag van € 10.850,37 zal worden toegewezen.
17. [geïntimeerde] heeft bij zijn laatste akte betoogd dat er door alle procedures een jarenlange vertraging is ontstaan en dat die er niet toe mag leiden dat hij rente moet betalen. Varde heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat zij gerechtigd is op grond van het verzuim van [geïntimeerde] een bedrag van € 1.920,47 aan vertragingsrente te vorderen vanaf de "datum van aanmaken van de dagvaarding". Welke datum dat is en hoe de rente is berekend is evenwel niet uiteengezet.
Het hof zal dan ook volstaan met toewijzing van de tevens gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, derhalve 26 juli 2010.
18. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, nu niet is gebleken dat de buitengerechtelijke werkzaamheden uit meer hebben bestaan dan het verzenden van enkele sommatiebrieven.
Slotsom
19. Het vonnis van de kantonrechter van 15 december 2010 zal worden bekrachtigd. Het vonnis van 16 maart 2011 zal worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende de vordering van Varde alsnog grotendeels toewijzen op de wijze als in het dictum omschreven. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden, voor zover gevallen aan de zijde van Varde tot aan deze uitspraak, wat het salaris voor de gemachtigde in eerste aanleg begroot op
€ 750,-- (2,5 punt, tarief € 300,--) en wat het geliquideerde salaris voor de advocaat in hoger beroep betreft op € 894,-- (1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 15 december 2010;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 16 maart 2011
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Varde te betalen een bedrag van € 10.850,37 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak voor zover gevallen aan de zijde van Varde in eerste aanleg op € 410,93 aan verschotten en op € 750,-- aan salaris voor de gemachtigde en in hoger beroep op € 1.859,81 aan verschotten en op
€ 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.M.A. Wind en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 april 2012 in bijzijn van de griffier.