Beschikking d.d. 6 maart 2012
Zaaknummer 200.101.174
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaken van
A. bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 90624 / FA RK 11-3516
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Y. Kikkert, kantoorhoudende te Assen,
Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudende te Assen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende 1],
thans verblijvende in Het Poortje te Groningen,
hierna te noemen: [belanghebbende 1],
advocaat mr. W.J.P. Suringar, kantoorhoudende te Assen,
2. [belanghebbende 2],
thans verblijvende te Doetinchem,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.J. Pellinkhof, kantoorhoudende te Assen,
B. bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 90218 / FA RK 11-3279
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Y. Kikkert, kantoorhoudende te Assen,
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Groningen en Drenthe,
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende 1],
thans verblijvende in Het Poortje te Groningen,
hierna te noemen: [belanghebbende 1],
advocaat mr. W.J.P. Suringar, kantoorhoudende te Assen,
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudende te Assen,
hierna te noemen: BJZ,
3. [belanghebbende 2],
thans verblijvende te Doetinchem,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.J. Pellinkhof, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 11 januari 2012, zaaknummer 90624 / FA RK 11-3516, heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen de beschikking van 29 december 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Assen bekrachtigd, waarbij conform en ter effectuering van de indicatiebesluiten machtiging is verleend tot spoeduithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 1999], [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2002], en [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren [in 2003], voor zover het de periode van 29 december 2011 tot 24 januari 2012 betreft. Bij deze beschikking is tevens de beschikking van 29 december 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Assen bekrachtigd, waarbij conform en ter effectuering van het indicatiebesluit een voorlopige machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [belanghebbende 1], geboren op [in 1994], in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor zover het de periode van 29 december 2011 tot 24 januari 2012 betreft.
Bij beschikking van 11 januari 2012, zaaknummer 90218 / FA RK 11-3279, heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen - voor zover hier van belang - [kind 1], [kind 2] en [kind 3] met ingang van 11 januari 2012 voor een termijn van een jaar onder toezicht van BJZ gesteld en zijn [belanghebbende 1] en [kind 4] (hierna: [kind 4]), geboren [in 1994], met ingang van 11 januari 2012 tot aan hun meerderjarigheid, te weten 28 juni 2012 onder toezicht gesteld van BJZ. Tevens is bij die beschikking - voor zover hier van belang-, conform en ter effectuering van het indicatiebesluit:
- machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] verleend met ingang van 11 januari 2012 tot 1 juli 2012;
- machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 4] verleend met ingang van 11 januari 2012 tot 28 juni 2012;
- machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 11 januari 2012 tot 28 juni 2012. Tevens blijkt uit die beschikking dat het (subsidiaire) verzoek van de moeder om de uitvoering van de ondertoezichtstelling neer te leggen bij een andere gezinsvoogdijinstelling, niet is gehonoreerd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 30 januari 2012, heeft de moeder verzocht de beschikkingen van 11 januari 2012 te vernietigen (naar het hof begrijpt:) behalve voor zover deze de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 4] betreft en te beslissen dat de (verlenging van de) ondertoezichtstelling en (spoed)uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] ten onrechte is uitgesproken c.q. dat die met ingang van de datum waarop het hof beslist wordt opgeheven, alsmede te beslissen dat de ondertoezichtstelling van [belanghebbende 1] en de uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van [belanghebbende 1] ten onrechte is verleend, c.q. dat die met ingang van de datum waarop het hof beslist, wordt opgeheven.
Van de raad is op 8 februari 2012 per faxbericht en per gewone post op 9 februari 2012 een brief binnengekomen, waarin is meegedeeld dat de raad ter zitting mondeling verweer zal voeren.
BJZ is door het hof (zoals ook ter zitting aan de orde is gesteld) abusievelijk niet in de gelegenheid gesteld schriftelijk verweer te voeren. Aan BJZ is ter zitting de gelegenheid gegeven (mondeling) verweer te voeren.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van 7 februari 2012 van mr. Pellinkhof, een faxbericht met bijlage van 8 februari 2012 van BJZ, een viertal faxberichten met bijlage van 9 februari 2012 van mr. Kikkert, een faxbericht met bijlagen van 9 februari 2012 van BJZ, een faxbericht, tevens per brief verzonden, van 9 februari 2012 van mr. M.T. van Daatselaar en een faxbericht van 10 februari 2012 van mr. Van Daatselaar.
Ter zitting van 10 februari 2012 zijn de zaken behandeld, waarbij het hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg afzonderlijk zijn behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Kikkert, mevrouw Janssen en de heer Van Gasteren namens BJZ en de heer Zijlstra namens de raad. Tevens zijn verschenen [belanghebbende 1], mr. Suringar, de vader en mr. Pellinkhof.
In het hoger beroep inzake de beschikking van 11 januari 2012 van de rechtbank met zaaknummer 90624 / FA RK 11-3516 heeft de raad het woord gevoerd in het kader van zijn adviserende rol.
Van de minderjarige [kind 1] is op 8 februari 2012 een brief binnengekomen waarin hij heeft aangegeven dat hij door een raadsheer-commissaris wenst te worden gehoord. Op 17 februari 2012 is de minderjarige [kind 1] in aanwezigheid van mr. Daatselaar als toehoorder gehoord door een raadsheer-commissaris. Er is voorgesteld om hem de dag voorafgaand aan de zitting te horen. Omdat dit niet mogelijk was, heeft het verhoor na de zitting plaatsgevonden. Het hof heeft op 17 februari 2012 een samenvatting van het gesprek naar de moeder, de raad, BJZ en de vader toegezonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld hierop een reactie in te dienen. Op 21 februari 2012 is van mr. Kikkert en op 24 februari 2012 van mr. Pellinkhof een faxbericht binnengekomen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. De ouders zijn op 26 februari 2010 in Kecskemét (Hongarije) getrouwd. Uit de voorhuwelijkse relatie van de ouders zijn (onder meer) de thans nog minderjarige [belanghebbende 1], [kind 4], [kind 1], [kind 2] en [kind 3] geboren.
2. Bij beschikking van 24 oktober 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen - voor zover hier van belang - [belanghebbende 1], [kind 1], [kind 2] en [kind 3] voorlopig onder toezicht gesteld van BJZ voor de termijn van drie maanden. Tevens heeft de rechtbank een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verleend, in een voorziening voor crisisopvang, met ingang van 24 oktober 2011, voor de termijn van vier weken.
3. Bij beschikking van 25 oktober 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 25 oktober 2011, voor een termijn van vier weken.
4. Bij beschikking van 4 november 2011, welke beschikking is verbeterd bij beschikking van 30 november 2011, heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen de beschikking van 24 oktober 2011 en de beschikking van 25 oktober 2011 bekrachtigd. De rechtbank heeft daarbij de voornoemde machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] in een voorziening voor pleegzorg dan wel een voorziening voor crisisopvang, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd tot 2 februari 2012.
5. Bij beschikking van 22 december 2011 heeft het hof de beschikkingen van 24 oktober 2011, 25 oktober 2011 en 4 november 2011 bekrachtigd, voor zover aan hoger beroep onderworpen, voor wat betreft de periode tot 22 december 2011. Voor wat betreft de periode vanaf 22 december 2011 heeft het hof de beschikkingen, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigd en het inleidend verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] in een accommodatie voor pleegzorg dan wel een voorziening voor crisisopvang, met ingang van 22 december 2011 afgewezen. Tevens heeft het hof het inleidend verzoek van BJZ tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing van [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 22 december 2011 afgewezen.
6. BJZ heeft de rechtbank op 29 december 2011 verzocht een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] gedurende dag en nacht en een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van [belanghebbende 1] te verlenen.
7. Bij beschikking van 29 december 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Assen een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verleend voor een periode van vier weken.
8. Bij de beschikkingen waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor is vermeld onder "Het geding in eerste aanleg".
Het oordeel van het hof
De positie van de vader
9. De vader en de moeder zijn in Hongarije met elkaar gehuwd. De advocaat van de moeder heeft gesteld dat zij naar Nederlands recht zijn gehuwd. De advocaat van de vader heeft echter ter zitting aangegeven dat de moeder het gezag over de kinderen alleen uitoefent. Door de ontstane onduidelijkheid over de gezagspositie van de vader en de bestaande onduidelijkheid over de vraag of de vader de kinderen feitelijk al dan niet als tot zijn gezin behorende heeft verzorgd en opgevoed, is hij (vooralsnog) aangemerkt als belanghebbende. De vader is toegelaten tot de behandeling van de zitting en is het woord gegeven.
Ten aanzien van de vertegenwoordiging van [kind 1]
10. Bij fax, tevens per brief verzonden, van 9 februari 2012 heeft mr. Van Daatselaar aangegeven dat hij door de minderjarige [kind 1] is verzocht om zijn belangen te behartigen in het kader van het beroep van de moeder tegen de beschikking(en) van 11 januari 2012. In zijn faxberichten van 9 en 10 februari 2012 heeft hij nader uiteengezet het belang van [kind 1] om zich te laten vertegenwoordigen door een raadsman en diens aanwezigheid bij de mondelinge behandeling ter zitting van 10 februari 2012.
11. Het hof overweegt daarover als volgt. Een minderjarige heeft geen zelfstandige rechtsingang behoudens in de wet vermelde uitzonderingen. De minderjarige moet door de ouders, een voogd of een bijzonder curator in rechte worden vertegenwoordigd. Dit volgt uit het systeem van de wet. Op grond van artikel 245 lid 4 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang met artikel 1:253i BW vertegenwoordigen de ouders de minderjarige in burgerlijke handelingen in en buiten rechte. Een minderjarige van twaalf jaar en ouder is in een familierechtelijke procedure die hem betreft belanghebbende in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv). Hij moet in staat worden gesteld zijn mening kenbaar te maken, maar heeft in beginsel niet de mogelijkheid zelfstandig in rechte op te treden. Voor het onderhavige geval is geen uitzondering gemaakt in enige wettelijke bepaling. Het hof is dan ook van oordeel dat [kind 1] niet in rechte kan worden bijgestaan door mr. Van Daatselaar. Mr. Van Daatselaar is om die reden -voorafgaand aan de zitting- kenbaar gemaakt dat hij ter zitting als toehoorder aanwezig mag zijn indien geen van de partijen daar bezwaar tegen heeft maar niet in de gelegenheid zal worden gesteld om tijdens de zitting namens [kind 1] het woord te voeren. Hiervan heeft mr. Daatselaar geen gebruik gemaakt.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder tot vervanging van de gezinsvoogdijinstelling
12. Het verzoek tot vervanging van BJZ heeft de moeder gebaseerd op artikel 1:254, vijfde lid, BW. Tegen een op dat artikellid gegronde beslissing staat ingevolge artikel 807 Rv geen hoger beroep open. Nu gesteld noch gebleken is dat zich een van de doorbrekingsgronden van het rechtsmiddelenverbod voordoet - te weten het buiten het toepassingsgebied van artikel 1:254, vijfde lid, BW treden dan wel dit artikel ten onrechte of met verzuim van essentiële vormen toepassen dan wel dit artikel ten onrechte buiten toepassing laten -, dient de moeder niet-ontvankelijk verklaard te worden in het verzoek tot het vervangen van BJZ.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [belanghebbende 1]
13. Het hof onderschrijft de motivering van de rechtbank in de beschikking van 11 januari 2012 van de rechtbank met zaaknummer 90218 /FA RK 11-3279 voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [belanghebbende 1] en maakt deze tot de zijne. Deze ondertoezichtstelling zal dan ook worden bekrachtigd.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3]
14. Het hof heeft in zijn beschikking van 22 december 2011 de zorgen van de raad en BJZ aangaande de ontwikkeling van de kinderen onderschreven. Het hof heeft tevens geoordeeld dat niet valt uit te sluiten dat er sprake is van ernstigere zorgen dan zoals die op dat moment uit het dossier blijken, maar dat gelet op de op dat moment voorliggende stukken voor het hof niet is vast komen te staan dat de machtigingen tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] of tot onderzoek van hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid.
Tot dit oordeel heeft bijgedragen dat BJZ en de raad toen en op dat moment geen concrete onderbouwing hebben kunnen geven aan de door hen geuite zorgen. Zo had BJZ nog geen huisbezoek afgelegd en was er nauwelijks contact met de moeder geweest.
15. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking met zaaknummer 90624 / FA RK 11-3516, op bladzijde drie, tweede en derde alinea en in de bestreden beschikking met zaaknummer 90218 / FA RK 11-3279, op bladzijde vijf, vierde alinea, een uitgebreide weergave gegeven van wat zich nadien -te weten na de beschikking van het hof van 22 december 2011- heeft plaatsgevonden. Het hof acht hetgeen de moeder tegen deze weergave heeft ingebracht onvoldoende overtuigend en is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat deze weergave de gang van zaken op juiste wijze weergeeft, zodat het hof deze overwegingen - voor zover hier van belang - tot de zijne maakt.
16. Gelet op de informatie die door BJZ is overgelegd ten aanzien van de bij het huisbezoek aangetroffen opvoedingsomgeving en de reactie van de moeder op het huisbezoek ziet het hof geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de stellingen van BJZ. Het hof neemt tevens in aanmerking dat de raad in het kader van het raadsonderzoek informatie heeft ingewonnen bij diverse informanten. Vanuit verschillende bronnen is aangegeven dat de leefomgeving bij de moeder zeer verwaarloosd en vervuild is. Gebleken is dat de moeder steeds de bevindingen van instanties ontkent en/of wisselende verklaringen daarover aflegt. Het hof is van oordeel dat de voortdurende ontkenning en/of wisselende verklaringen door de moeder haar geloofwaardigheid ondermijnt. Het hof is er daarbij van overtuigd geraakt dat de moeder onvoldoende heeft meegewerkt aan de hulpverlening en onvoldoende inzicht heeft verstrekt in haar thuissituatie en haar verhuizing, zoals dat van haar mocht worden verwacht en zoals het hof ook in zijn beschikking van 22 december 2011 heeft overwogen.
17. De rechtbank heeft de machtigingen tot uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] beperkt tot 1 juli 2012 en het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing voor langere duur aangehouden in afwachting van nadere informatie over het verloop van de uithuisplaatsing en de in gang gezette hulpverlening. Het hof acht dit een zorgvuldige beslissing waarbij de verdere ontwikkelingen kunnen worden gevolgd, zodat de beslissingen van de rechtbank voor wat betreft de verleende machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] tot 1 juli 2012 en de aanhouding van het verzoek voor het overige, worden bekrachtigd.
Ten aanzien van de machtiging tot plaatsing van [belanghebbende 1] in een gesloten inrichting
18. De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat de volgens de wet vereiste verklaring van de gedragswetenschapper niet voldoet aan de regelgeving van de Wet op de Jeugdzorg. Het hof overweegt hierover als volgt. Conform artikel 29b, lid 5 van de Wet op de Jeugdzorg (hierna: Wjz) heeft de gedragswetenschapper ingestemd met de verklaring van Jeugdzorg dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 29b lid 3 Wjz. Het hof is ook overigens niet gebleken dat de verklaring niet voldoet aan de eisen van artikel 29b Wjz, zodat het bezwaar van de moeder zal worden gepasseerd.
19. Het hof is van oordeel dat de machtiging tot plaatsing van [belanghebbende 1] in een gesloten inrichting terecht is verleend. Uit de stukken en de behandeling ter zitting komt naar voren dat er ernstige zorgen ten aanzien van [belanghebbende 1] bestaan. [belanghebbende 1] is een kwetsbaar meisje van 17 jaar dat gemakkelijk is te beïnvloeden. Voor wat betreft haar interesse en gedrag functioneert zij op het niveau van een 13 à 14 jarige. Ook is er bij [belanghebbende 1] sprake van een ontwikkelingsachterstand. Het verblijf van [belanghebbende 1] met haar moeder en broers en zussen in Hongarije heeft een negatieve invloed gehad op haar ontwikkeling. [belanghebbende 1] heeft aangegeven dat het verblijf in Hongarije haar ergste nachtmerrie is geweest. Tevens zijn er grote zorgen naar voren gekomen over de thuissituatie bij de moeder. Ook is gebleken dat de moeder van [belanghebbende 1] onvoldoende samenwerkt met BJZ. De moeder heeft een zeer negatieve houding ten opzichte van interventies van hulpverlenende instanties. Daarnaast is er sprake van een dreiging dat [belanghebbende 1] naar huis zal weglopen.
20. Hoewel de rechtbank de machtiging tot plaatsing van [belanghebbende 1] in een gesloten inrichting op juiste gronden heeft verleend, is het hof desondanks van oordeel dat deze machtiging met ingang van heden dient te worden beëindigd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
21. Het hof stelt voorop dat plaatsing in een gesloten inrichting een vrijheidsbeneming is in de zin van artikel 5 EVRM met als doel gerechtvaardigd ingrijpen in de opvoedingssituatie bij een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Het is een ultimum remedium en de vrijheidsbeneming dient tot het minimum te worden beperkt. Plaatsing in een gesloten inrichting moet worden gerealiseerd in een voor de aanpak van de geconstateerde gedragsproblemen geschikte voorziening.
22. Ter zitting is gebleken dat er behalve het gestructureerde verblijf nog geen nader behandelingstraject is opgesteld ten aanzien van [belanghebbende 1]. Bovendien is het in dat kader de vraag of de Wilster wel de geschikte instelling is voor [belanghebbende 1]. Daar komt bij dat [belanghebbende 1] op 28 juni 2012 de leeftijd van achttien jaar zal bereiken. De resterende duur van de plaatsing betreft dus ten hoogste slechts enkele maanden. Ter zitting heeft [belanghebbende 1] aangegeven dat zij graag naar huis wil. Anderzijds is er sprake van ernstige zorgen over de thuissituatie van [belanghebbende 1] en haar broertjes en zusje zoals ook hiervoor is vermeld. Het hof staat in deze dan ook voor een zeer lastige afweging waarbij het belang van [belanghebbende 1] een eerste overweging dient te vormen.
23. Het hof is van oordeel dat in deze afweging het doel van de vrijheidsbeneming en het te verwachten resultaat een doorslaggevende rol hebben.
Het hof stelt voorop dat het doel van de vrijheidsbeneming voornamelijk bescherming en behandeling van [belanghebbende 1] is. De bescherming van [belanghebbende 1] gelet op de thuissituatie, die zorgelijk is, wordt wel gehaald: [belanghebbende 1] zit immers opgesloten. Het hof is echter van oordeel dat dit een buitenproportioneel middel is in het onderhavige geval, waarbij de leeftijd van [belanghebbende 1] (ruim 17) en haar mening - gelet op die leeftijd - zwaar meewegen. Alhoewel het hof zich realiseert dat de ondertoezichtstelling alléén, een veel mindere bescherming biedt, acht het hof het andere uiterste: een gesloten plaatsing in dit geval een te grote inbreuk op [belanghebbende 1]'s persoonlijke vrijheid. Daarbij speelt een rol dat de maanden die nog resten tot 28 juni 2012 onvoldoende zullen zijn om een adequate en succesvolle behandeling bij [belanghebbende 1] op gang te brengen, gelet op haar enorme weerstand.
Dit alles afwegend acht het hof een plaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdzorg een te ingrijpend middel, zodat de beschikking ten aanzien van dit onderdeel van de beslissing zal worden vernietigd met ingang van heden.
Het hof is zich er van bewust dat dit een aanzienlijk grotere inspanning van BJZ vereist bij de ondertoezichtstelling. Gelet op het enorme belang van de moeder om volledig mee te werken met BJZ in het belang van de overige uithuisgeplaatste kinderen, acht het hof dit gerechtvaardigd.
Slotsom
24. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het vervangen van BJZ als gezinsvoogdijinstelling;
bekrachtigt de beschikking van 11 januari 2012 van de rechtbank geregistreerd onder nummer 90624 / FA RK 11-3516;
vernietigt de beschikking van 11 januari 2012 van de rechtbank geregistreerd onder nummer 90218 / FA RK 11-3279, voor zover deze de machtiging tot plaatsing van [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg betreft, voor wat betreft de periode vanaf heden;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst af met ingang van heden het verzoek van de raad om een machtiging te verlenen tot plaatsing van [belanghebbende 1] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van 11 januari 2012 van de rechtbank, zaaknummer 90218 / FA RK 11-3279, voor het overige, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, A.H. Garos, en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 maart 2012 in bijzijn van de griffier.