ECLI:NL:GHLEE:2012:BW0103

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001073-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van webcambeelden en schennis van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van het overtreden van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht, schennis van de eerbaarheid en poging tot schennis van de eerbaarheid. De zaak draaide om beelden die de verdachte via een webcam aan een minderjarige, het slachtoffer, had getoond. Het hof oordeelde dat de beelden, gemaakt via een live-webcamverbinding, niet konden worden aangemerkt als 'afbeelding, voorwerp en/of gegevensdrager' in de zin van artikel 240a, omdat deze beelden niet waren opgeslagen en dus niet op een later tijdstip konden worden bekeken. Hierdoor kon de verdachte niet schuldig worden bevonden aan het primair ten laste gelegde.

Daarnaast oordeelde het hof dat het subsidiair ten laste gelegde, schennis van de eerbaarheid, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het slachtoffer had tijdig de webcamverbinding verbroken, waardoor zij niet daadwerkelijk met het ontblote geslachtsdeel van de verdachte was geconfronteerd. Het hof concludeerde dat de verdachte, door eerst toestemming te vragen aan het slachtoffer om zijn geslachtsdeel te tonen, haar de mogelijkheid had geboden om de verbinding te verbreken. Dit leidde tot de conclusie dat het opzet op het bestanddeel 'haars ondanks' niet bewezen kon worden.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J. Hielkema als voorzitter en mr. B.J.J. Melssen en mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg als raadsheren. De griffier was mr. K.J. Reinke.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001073-11
Uitspraak d.d.: 27 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 10 mei 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. C.W. Flokstra, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 19 augustus 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], en/of te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2],
een afbeelding, voorwerp en/of gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [1995], van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die [slachtoffer] jonger was dan zestien jaar, immers heeft hij, verdachte, voor zijn, verdachtes webcam, welke in verbinding stond met de computer van die [slachtoffer], zijn ontblote geslachtsdeel aan die [slachtoffer] getoond/vertoond;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 19 augustus 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], en/of te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2],
opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in zijn, verdachtes, woning, voor de webcam, welke in verbinding stond met de computer van [slachtoffer], zijn ontbloot geslachtsdeel aan die [slachtoffer] heeft getoond/vertoond, terwijl daarbij die [slachtoffer] haars ondanks tegenwoordig was;
Meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 19 augustus 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], en/of te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om schennis van de eerbaarheid te plegen op een niet openbare plaats terwijl een ander daarbij zijns ondanks aanwezig is,
opzettelijk oneerbaar in zijn, verdachtes, woning, voor de webcam die in verbinding stond met de computer van [slachtoffer], heeft plaatsgenomen en zijn geslachtsdeel is gaan ontbloten en/of heeft ontbloot, terwijl daarbij [slachtoffer] haars ondanks tegenwoordig was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt de volgende gang van zaken vast.
Verdachte heeft in de periode van 1 maart 2010 tot en met 19 augustus 2010 via de computer chatcontact gehad met de op dat moment veertienjarige [slachtoffer]. Verdachte heeft tijdens een gesprek, waarbij zijn computer via een live-webcamverbinding verbonden was met de computer van [slachtoffer], aan [slachtoffer] gevraagd of hij haar zijn ontblote geslachtsdeel mocht tonen. Verdachte heeft zijn geslachtsdeel vervolgens voor de webcam getoond, echter zonder dat [slachtoffer], zo verklaart zij, dit heeft kunnen waarnemen omdat zij zelf tijdig de webcamverbinding verbroken had.
Primair
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten overtreding van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht, dient (onder meer) wettig en overtuigend bewezen te worden dat sprake is geweest van een 'afbeelding, voorwerp en/of gegevensdrager'.
Het hof stelt vast dat getoonde beelden via een live-webcamverbinding enkel op het moment zelf te zien zijn. Deze beelden worden niet opgeslagen, zodat zij niet op een later tijdstip (nogmaals) bekeken kunnen worden. Hieruit volgt dat beelden gemaakt middels een webcam, zoals in onderhavig geval, nu deze niet vastgelegd zijn/worden, geen 'afbeelding, voorwerp en/of gegevensdrager' in de zin van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht zijn. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, te weten schennis van de eerbaarheid, dient in ieder geval bewezen te worden dat daadwerkelijk een confrontatie tussen [slachtoffer] en het ontblote geslachtsdeel van verdachte heeft plaatsgevonden.
Nu [slachtoffer] tijdig de webcamverbinding verbroken heeft, is zij niet daadwerkelijk met het ontblote geslachtsdeel van verdachte geconfronteerd. Het subsidiair ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend bewezen worden en verdachte dient daarvan vrijgesproken te worden.
Meer subsidiair
Voor een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten poging tot schennis van de eerbaarheid, dient (onder meer) wettig en overtuigend bewezen te worden dat [slachtoffer] 'haars ondanks' tegenwoordig zou zijn bij het ontbloten van verdachtes geslachtsdeel, indien een en ander tot een voltooid delict had geleid en dat verdachtes opzet daar op gericht is geweest.
Het hof stelt vast dat verdachte eerst aan [slachtoffer] gevraagd heeft of hij zijn geslachtsdeel mocht tonen en daarmee heeft aangekondigd dat hij dit zou gaan doen en aldus zelf de mogelijkheid voor [slachtoffer] heeft gecreëerd om de verbinding te verbreken en zich te onttrekken aan het geheel. Dat de mogelijkheid tot onttrekking reëel was, blijkt uit de verklaring van [slachtoffer], nu zij na de aankondiging voldoende tijd heeft gekregen om weg te klikken en dat vervolgens ook daadwerkelijk heeft gedaan.
Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof het opzet op het bestanddeel 'haars ondanks' tegenwoordig zijn niet worden bewezen, zodat verdachte ook vrijgesproken dient te worden van het meer subsidiair ten laste gelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 27 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. B.J.J. Melssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.