ECLI:NL:GHLEE:2012:BV9336

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001077-08
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke overval in Haulerwijk met fatale afloop voor slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1984 en thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard, werd beschuldigd van doodslag op een man in Haulerwijk. De feiten dateren van 8 tot 9 oktober 2006, toen de verdachte samen met medeverdachten een gewelddadige overval pleegde. Het slachtoffer werd in zijn woning overvallen, vastgebonden, geslagen en uiteindelijk met een mes in de rug gestoken, wat leidde tot zijn overlijden. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich in een situatie bevonden waarin zij ernstig rekening moesten houden met de mogelijkheid van geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en 11 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de nabestaanden van het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 8.507,00 toegewezen. Het hof overwoog dat de doodslag onherstelbaar leed had berokkend aan de naasten van het slachtoffer en dat het feit de rechtsorde ernstig had geschokt. De verdachte had eerder een strafblad en werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat in zijn voordeel werd meegewogen bij de strafoplegging. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001077-08
Uitspraak d.d.: 20 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 3 april 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte van 8 september 2008 heeft de officier van justitie het hoger beroep beperkt tot het onder 1 ten laste gelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 september 2008, 15 december 2008, 12 maart 2009, 9 juni 2009, 28 augustus 2009, 19 november 2009, 8 februari 2010, 1 maart 2010, 19 mei 2010, 5 augustus 2010, 19 oktober 2010, 10 januari 2011, 13 januari 2011, 4 april 2011, 29 juni 2011, 30 juni 2011, 21 september 2011, 14 december 2011, 15 februari 2012, 16 februari 2012, 6 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- bepaling van de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde op een gevangenisstraf van 1 maand;
- veroordeling ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 9 jaar en 11 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- beslissingen over de in beslag genomen zaken, gelijk aan de beslissingen van de rechtbank;
- toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] danwel [benadeelde 2] ( € 8.507,--), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 77 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens rug gestoken (ongeveer 14 centimeter diep) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het in of omstreeks de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente] (gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd [om circa 01:00 uur 's-nachts, althans ergens (vlak) na middernacht] in een woning [gelegen op/aan de [straat] aldaar]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van (onder meer) een geldkistje (met inhoud) en/of een portefeuille (met inhoud) en/of (een) GSM(s) en/of een rijbewijs en/of een fotocamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen met die mededader(s), althans alleen, (onder meer)
- die [slachtoffer] stevig heeft/hebben vastgepakt en/of in bedwang gehouden en/of
- die [slachtoffer] aan de enkels en/of polsen heeft/hebben gekneveld en/of
- die [slachtoffer] tape op/over de mond heeft/hebben geplakt/gedaan en/of
- die [slachtoffer] (een) mes(sen) en/of een vuurwapen heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of
- met een vuurwapen een patroon heeft/hebben afgeschoten naast, althans in de onmiddellijke nabijheid van, die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) heeft/hebben geslagen en/of gestompt (onder meer met het hoofd op/tegen de bedrand)
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht)
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
A)
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens rug gestoken (ongeveer 14 centimeter diep) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 287 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
B)
hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente] (gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd [om circa 01:00 uur 's-nachts, althans ergens (vlak) na middernacht] in een woning [gelegen op/aan de [straat] aldaar]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder meer) een geldkistje (met inhoud) en/of een portefeuille (met inhoud) en/of (een) GSM(s) en/of een rijbewijs en/of een fotocamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen met die mededader(s), althans alleen, (onder meer)
- die [slachtoffer] stevig heeft/hebben vastgepakt en/of in bedwang gehouden en/of
- die [slachtoffer] aan de enkels en/of polsen heeft/hebben gekneveld en/of
- die [slachtoffer] tape op/over de mond heeft/hebben geplakt/gedaan en/of
- die [slachtoffer] (een) mes(sen) en/of een vuurwapen heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of
- met een vuurwapen een patroon heeft/hebben afgeschoten naast, althans in de onmiddellijke nabijheid van, die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) heeft/hebben geslagen en/of gestompt (onder meer met het hoofd op/tegen de bedrand) en/of
- die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug heeft/hebben gestoken (ongeveer 14 centimeter diep),
tengevolge waarvan die [slachtoffer] werd gedood;
(artikel 312 lid 1 en lid 2 ahf sub 1, 2 en lid 3 van het Wetboek van Strafrecht).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof op 15 februari 2012 betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het verzoek strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie wordt verworpen. Het hof heeft op grond van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, een discretionaire bevoegdheid om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren bij het ontbreken van grieven tegen het vonnis. Het hof maakt in de onderhavige zaak geen gebruik van deze bevoegdheid, omdat het hof van oordeel is dat er een maatschappelijk belang is om deze zaak inhoudelijk te behandelen. Dit is het belang zoals door de advocaat-generaal is verwoord.
De advocaat-generaal heeft dit belang als volgt verwoord:
"Het gaat in deze zaak om drie verdachten, waarvan er één ontkent en twee bekennen. Over het eigen aandeel in het geheel lopen de verklaringen van de drie verdachten uiteen. De officier van justitie heeft het standpunt van het openbaar ministerie verwoord inhoudende dat medeverdachte [medeverdachte 1] de hoofddader is. In de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] is eveneens hoger beroep ingesteld. Het is van belang dat het hof deze zaak ten volle kan beoordelen. Het gaat om het medeplegen van drie verdachten. Het hof kan naar aanleiding van zijn nader onderzoek tot een andere verdeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid komen. Dat is de reden van het hoger beroep door het openbaar ministerie. Het maatschappelijk belang prevaleert hier boven het persoonlijk belang van verdachte [verdachte]."
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het consultatierecht
Door de raadsvrouw is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat haar cliënt geen gebruik heeft kunnen maken van het recht op bijstand van een advocaat voorafgaand aan de verhoren van 5 en 6 juni 2007. De raadsvrouw heeft betoogd dat dit tot gevolg dient te hebben dat alle verklaringen die door de verdachte bij de politie zijn afgelegd van het bewijs moeten worden uitgesloten. De verklaringen afgelegd na 6 juni 2007 zijn immers het rechtstreekse gevolg van zijn bekennende verklaring op 6 juni 2007.
Het verweer is gebaseerd op de arresten Salduz vs. Turkije van 27 november 2008 (LJN BH0402) en Pishchalnikov vs. Russia van 24 september 2009 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) NJ 2010/91, en op jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 30 juni 2009, LJN BH3079, HR 21 december 2010, LJN BO 3408) en de lagere rechters (Hof Leeuwarden 9 november 2010, LJN BO 3327, Rechtbank Maastricht 5 april 2011, LJN BQ 0819).
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad moet het volgende worden vooropgesteld:
'De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken' (HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009, 349 en HR 21 december 2010, LJN BO3408).
Verdachte wordt op 5 juni 2007 om 16.40 uur voor het eerst als verdachte gehoord. Op diezelfde dag om 19.00 uur wordt hij in verzekering gesteld. In de verhoren geeft verdachte aan dat hij zijn advocaat wil spreken. Die gelegenheid wordt hem niet geboden en het verhoren gaat door. Op 6 juni 2007, aanvangend 13.00 uur, vindt een verhoor plaats waarin de verdachte te kennen geeft "een volledige bekentenis" te willen afleggen. In dat verhoor bekent de verdachte voor het eerst zijn directe betrokkenheid bij het hem ten laste gelegde delict. Aan het eind van c.q. na afloop van dat verhoor, zo staat in het proces-verbaal te lezen, wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld met zijn advocaat te spreken. In de daaropvolgende verklaringen handhaaft de verdachte zijn op 6 juni 2007 afgelegde "volledige bekentenis".
Het verhoren van de verdachte op 5 en 6 juni 2007 zonder hem in de gelegenheid te stellen daaraan voorafgaand een raadsman te consulteren levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Aan voormelde omissie verbindt het hof de consequentie dat de processen-verbaal van de verhoren van verdachte op 5 juni 2007 van 16.40 tot 21.16 uur, op 6 juni 2006 van 09.00 tot 12.03 uur en op 6 juni 2006 vanaf 13.00 uur, van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De raadsvrouw heeft betoogd dat ook alle na 6 juni 2007 en dus na raadpleging van zijn advocaat afgelegde verklaringen van verdachte van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het hof verwerpt dit verweer. In zijn arrest van 30 juni 2009, LJN BH3079, overweegt de Hoge Raad (r.o. 2.7.3) "dat bewijsuitsluiting in beginsel niet in aanmerking komt ten aanzien van verklaring(en) die de verdachte nadien heeft afgelegd nadat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en hem de in art. 29, tweede lid, Sv bedoelde mededeling is gedaan dat hij niet verplicht is tot antwoorden." Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. Die aanleiding vindt het hof ook niet in post-Pishchalnikov-jurisprudentie.
Het ten laste gelegde en de feiten
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
[slachtoffer] wordt op woensdag 11 oktober 2006 dood aangetroffen in zijn bed in zijn woning in [plaats]. Rondom hem ligt veel gestold bloed. Zijn benen zijn met tape en een zwarte tiewrap vastgebonden, om zijn rechterpols zit tape en een zwarte tiewrap en bij zijn kin/hals zit een stuk tape. Op de tape om de hals van [slachtoffer] zit een topje van een latex handschoen. Naast het slachtoffer ligt een alarmpistool en op de vloer een huls van een gaspatroon.
Bij autopsie blijkt [slachtoffer] om het leven te zijn gekomen door een steekverwonding in zijn rug waarbij onder andere het hart was getroffen.
Op 6 november 2006 om 16.00 uur meldt een man (wiens identiteit niet bekend is geworden) zich op het politiebureau Surinameplein in Amsterdam met de mededeling dat hij iets wil vertellen over paarden en Friesland. Omdat hij moet wachten tot er personeel beschikbaar is op het politiebureau, loopt hij zonder verder iets te zeggen het politiebureau weer uit.
Diezelfde dag om 19.10 uur meldt medeverdachte [medeverdachte 1] zich op hetzelfde politiebureau met de mededeling dat er die middag een vriend van hem aan het bureau is geweest die heeft gezegd dat hij, [medeverdachte 1], iemand zou hebben doodgestoken. Volgens mededeling van verdachte op het politiebureau is een man, genaamd [slachtoffer] en die iets met paarden doet, in [plaats] vermoord. Hij, [medeverdachte 1], heeft zich vrijwillig gemeld bij het politiebureau en doet dit omdat hij zegt te zijn betrokken geweest bij de dood van de heer [slachtoffer]. [medeverdachte 1] wordt aangehouden en verblijft sindsdien in voorarrest.
Op 4 december 2006 treft de politie medeverdachte [medeverdachte 3] aan op het laatst bekende verblijfadres van medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] wordt op 4 december 2006 als getuige gehoord. [medeverdachte 3] verklaart dat [medeverdachte 1] tot voor kort zijn huisgenoot is geweest. Aan [medeverdachte 3] wordt verzocht of hij DNA af wil staan ten behoeve van het onderzoek. [medeverdachte 3] verklaart daarover na te willen denken, maar blijkt achteraf diezelfde dag naar Frankrijk te zijn vertrokken, alwaar hij op 5 december 2006 door de Franse autoriteiten wordt aangehouden op verdenking van een drugsdelict en in hechtenis blijft. Een paar dagen later wordt de woning van [medeverdachte 3] doorzocht in verband met de overval in [plaats]. Na doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] en inbeslagname van zijn tandenborstel met DNA-materiaal, blijkt dat het op de tandenborstel van [medeverdachte 3] aangetroffen DNA-profiel gelijk is aan het in een topje van een latex handschoen in de tape op het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen DNA-profiel.
Uit het onderzoek van de opgevraagde historische telefoongegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat een persoon gebruik makend van de telefoonaansluiting [telefoonnummer] een zeer geregeld contact van [medeverdachte 3] was en dat er wederzijds veelvuldig contact was rond de periode van de overval op [slachtoffer]. Eerder was - in het kader van een onderzoek naar pinpasfraude - de gsm van [medeverdachte 3] onderzocht. Daaruit bleek dat in het telefoonboek de telefoonaansluiting [telefoonnummer] was gekoppeld aan ene [getuige 1].
De historische telefoongegevens van deze telefoonaansluiting van [getuige 1] worden opgevraagd. Daaruit blijkt dat naast de veelvuldige contacten tussen [medeverdachte 3] en [getuige 1] er in dezelfde periode ook veelvuldig contact was tussen [getuige 1] en [getuige 2].
[getuige 2] wordt op 12 en 19 april 2007 gehoord door de politie. Hij verklaart, zakelijk weergegeven, dat:
- het gsm-nummer [telefoonnummer] van iemand was die hij kende onder de naam [getuige 1];
- hij [getuige 1] nu heeft verteld dat hij diens naam heeft doorgegeven aan de politie;
- hij [getuige 1] heeft geadviseerd contact op te nemen met de politie;
- [getuige 1] hem vertelde dat één van de overvallers, een Marokkaanse jongen, hem gebeld had;
- [getuige 1] hem vertelde dat die Marokkaanse jongen met een Surinaamse jongen omging en dat zij samen een overval in Friesland hadden gepleegd;
- [getuige 1] hem vertelde dat de Marokkaanse jongen bij hem was geweest en hem vertelde dat ze iemand hadden vermoord;
- [getuige 1] hem vertelde dat de Marokkaanse jongen had verteld dat de Surinaamse jongen zich later bij de politie had gemeld;
- [getuige 1] hem vertelde dat de Marokkaanse jongen had verteld dat de Surinaamse jongen het had gedaan;
- hij [getuige 1] vertelde dat hij naar de politie moest gaan een eerlijk moest vertellen wat hij wist.
Op 16 april 2007 meldt [getuige 1] -volledige naam: [getuige 1] zich bij de politie met de mededeling dat hij een bekende was van [getuige 2], dat hij had gehoord dat de politie naar hem op zoek was, dat hij van zijn vriend [medeverdachte 3] had gehoord wat er in Friesland was gebeurd, dat [medeverdachte 3] met een Surinaamse jongen daarheen was gegaan, dat de Surinaamse jongen met de naam [medeverdachte 1] de dader was en dat de derde man een Marokkaan betrof.
[getuige 1] wordt op 17 april 2007 gehoord en hij verklaart, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende:
- voordat de Surinaamse jongen werd aangehouden, hoorde hij het verhaal van [medeverdachte 3];
- [medeverdachte 3] vertelde dat de Surinaamse jongen een Nederlandse man kende en dat die jongen met [medeverdachte 3] de Nederlandse man wilde overvallen;
- de kleine jongen heeft hen met de auto gebracht;
- [medeverdachte 3] heeft de Surinaamse jongen geholpen met het vastmaken van de man;
- de Surinaamse jongen heeft de man in de rug gestoken;
- hij heeft tegen [medeverdachte 3] gezegd dat hij naar de politie moest gaan, maar [medeverdachte 3] wilde dat niet;
- [medeverdachte 3] heeft tegen de Surinaamse jongen gezegd dat hij de politie ging bellen;
- de Surinaamse jongen zei dat hij dat niet moest doen en dat hij zelf naar de politie zou gaan.
Op 29 mei 2007 vindt de overlevering van medeverdachte [medeverdachte 3] aan de Nederlandse autoriteiten plaats.
In de eerste verhoren, beginnend op 29 mei 2007, ontkent medeverdachte [medeverdachte 3] iets met de onderhavige zaak te maken te hebben, ook nadat hem is meegedeeld dat 'zijn DNA op de plaats delict is aangetroffen'. Vanaf 2 juni 2007, hij is dan geconfronteerd met de door getuige [getuige 1] afgelegde verklaringen, legt [medeverdachte 3] bekennende verklaringen af. Hij verklaart, zakelijk weergegeven, dat:
- hij voor een paar centen naar de woning van [slachtoffer] is gegaan;
- hij daar was samen met [medeverdachte 1] en [verdachte];
- hij van [medeverdachte 1] voor vervoer moest zorgen naar [plaats];
- [verdachte] wel geld wilde en een auto kon regelen;
- [medeverdachte 1] wist waar de kluis van [slachtoffer] was;
- hij samen met [medeverdachte 1] en [verdachte] ongeveer 3 weken voor de overval deze overval heeft besproken;
- er toen is afgesproken dat [slachtoffer] zou worden vastgebonden;
- ze tiewraps, tape, schroevendraaiers, twee messen en een een pistool mee hadden als gereedschap voor de overval;
- ze in het bezit waren van witte chirurgenhandschoenen;
- ze rechtstreeks op aanwijzingen van [medeverdachte 1] naar [plaats] zijn gereden;
- ze op aanwijzingen van [medeverdachte 1] naar de tuin van [slachtoffer] zijn gelopen;
- ze langs bosjes en een greppel kwamen;
- ze via een plank over die greppel konden komen;
- ze over een hek moesten klimmen en dat ze toen in de tuin van [slachtoffer] kwamen;
- [medeverdachte 1] de ruit van de voordeur in sloeg;
- ze rechtstreeks naar boven liepen en daar [slachtoffer] aantroffen in bed;
- [medeverdachte 1] de man vroeg waar de kluis was en de man sloeg;
- [medeverdachte 1] met het pistool schoot;
- hij en [medeverdachte 1] de man hebben vastgebonden;
- [medeverdachte 1] de man bleef slaan;
- hij de man de mond heeft dichtgeplakt;
- [medeverdachte 1] de man met een mes in zijn rug stak;
- hij het huis uit is gerend naar de auto;
- het even duurde voordat [medeverdachte 1] en [verdachte] bij de auto kwamen;
- [medeverdachte 1] het buitgemaakte geld in de auto wilde verdelen;
- [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 1] hun kleding en schoenen heeft verbrand.
Op 5 juni 2007 wordt verdachte [verdachte] aangehouden. Hij ontkent eerst iets met de overval in [plaats] te maken te hebben gehad, maar vanaf 6 juni 2007 legt ook hij bekennende verklaringen af. Hij verklaart, zakelijk weergegeven, dat:
- hij door [medeverdachte 3] is gevraagd voor een klus en of hij een auto kon regelen zodat hij als chauffeur kon dienen;
- de buit ongeveer 50.000 euro zou zijn;
- ze de buit zouden delen;
- het plan van de overval van [medeverdachte 1] kwam;
- het plan van de overval tweemaal is besproken in de woning van [medeverdachte 3];
- hij zag dat [medeverdachte 1] een pistool had;
- hij hoorde dat [medeverdachte 1] zei dat dit een alarmpistool was en bedoeld was om [slachtoffer] schrik aan te jagen;
- hij op het aanrecht zwarte tiewraps, plakband en doktershandschoenen zag liggen;
- hij een mes zag dat verpakt was in kranten;
- dit mes is meegegaan;
- dit een groot mes was;
- hij had besloten om de ook de woning van de man binnen te gaan, omdat hij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] niet vertrouwde bij het verdelen van de buit;
- [medeverdachte 1] het huis [slachtoffer] aanwees;
- hij achter [medeverdachte 1] aanliep;
- ze door de voordeur de woning van [slachtoffer] zijn binnengegaan;
- ze in de woning meteen naar boven gingen;
- zij daarbij hun gezichten hadden verhuld in (bivak)mutsen en sjaals;
- [medeverdachte 1] meteen de slaapkamer van [slachtoffer] binnen ging en [medeverdachte 3] en hij volgden;
- [slachtoffer] werd vastgegrepen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3];
- [slachtoffer] werd aan zijn handen vastgebonden met de meegebrachte tiewraps en tape;
- het eerste geweld tegen [slachtoffer] door [medeverdachte 1] werd gepleegd nadat ook de voeten waren getapet;
- er bedreigingen richting [slachtoffer] werden geuit en hem gevraagd werd waar het geld was;
- [medeverdachte 1] [slachtoffer] op zijn hoofd sloeg;
- [slachtoffer] toen begon te schreeuwen en er tape op zijn mond werd geplakt;
- [slachtoffer] hardhandig werd aangepakt en ze niets deden om [medeverdachte 1] te stoppen;
- [medeverdachte 1] een alarmpistool te voorschijn haalde en het wapen afschoot naast het hoofd van [slachtoffer], richting de grond;
- hij dat wapen al eerder had gezien en wist dat het mee was genomen voor het afschrikken;
- [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] weer naar het geld vroegen na het lossen van het schot;
- [medeverdachte 1] [slachtoffer] bij zijn haar vastpakte en hem met het hoofd op de bedrand sloeg;
- [slachtoffer] veel klappen tegen zijn hoofd kreeg van [medeverdachte 1];
- [medeverdachte 1] een meegebracht mes pakte en [slachtoffer] ermee in zijn rug stak;
- het mes helemaal in de rug van [slachtoffer] stak en [medeverdachte 1] het er weer uittrok;
- hij zag dat [slachtoffer] op eigen kracht in zitpositie kwam en de tiewraps en tape lostrok;
- [slachtoffer] de tape van zijn mond trok en dat er allemaal bloed uitkwam;
- [slachtoffer] schuin voorover wegzakte;
- hij hoorde dat [slachtoffer] zei: "ik ga dood, ik ga dood, ik ga dood";
- er een plas bloed op de grond lag;
- zij daarna de slaapkamer hebben verlaten;
- de fotocamera en de portemonnee die daar in keuken lagen, hij later terugzag in de auto;
- [medeverdachte 1] in de auto zei dat de man dood ging;
- hij er wel aan gedacht heeft om een ambulance te bellen, maar dat niet gedaan heeft omdat dan uit zou komen dat hij betrokken was bij iets ergs.
Het hof heeft op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat dit feitenrelaas van de verdachte overeenstemt met de werkelijke gang van zaken. Het hof acht dus wettig en overtuigend bewezen dat het [medeverdachte 1] is geweest die de fatale messteek aan het slachtoffer heeft toegediend.
Medeplegen van gekwalificeerde doodslag
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat verdachten samen het plan hebben opgevat om een overval te plegen waarbij geweld niet geschuwd werd. Zij maakten vooraf afspraken over het vastbinden en bedreigen van [slachtoffer].
Op de dag van de overval zijn zij met tiewraps, tape, een alarmpistool en messen naar de woning van [slachtoffer] gegaan. In de woning troffen zij, zoals verwacht, [slachtoffer] aan in zijn bed. [slachtoffer] werd meteen geslagen en, zoals afgesproken, vastgebonden en bedreigd. Hem werd steeds gevraagd waar het geld was. Medeverdachte [medeverdachte 1] sloeg [slachtoffer] op zijn hoofd. [slachtoffer] werd hardhandig aangepakt door medeverdachte [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] haalde een alarmpistool te voorschijn en schoot het wapen af naast het hoofd van [slachtoffer]. Vervolgens pakte hij het haar van [slachtoffer] vast en sloeg hem met het hoofd op de bedrand. Hij pakte een mes en stak [slachtoffer] in zijn rug.
[slachtoffer] kwam op eigen kracht in zitpositie en trok de tiewraps van zijn handen en tape los. Er kwam bloed uit zijn mond, hij zakte schuin voorover en zei: "ik ga dood, ik ga dood, ik ga dood".
De verdachten hebben [slachtoffer] zo achtergelaten in de slaapkamer, hebben de fotocamera en de portemonnee, die daar in keuken lagen, meegenomen en zijn vertrokken.
Gelet op alle omstandigheden kan niet gezegd worden dat verdachten naar [slachtoffer] toe zijn gegaan met het vooropgezet plan om hem te doden. Dat lag ook niet voor de hand nu kennelijk zijn medewerking nodig was bij het vinden naar het in de woning veronderstelde aanwezige geld. Het feit dat zij gemaskerd de woning betraden is eveneens een aanwijzing dat er geen vooropgezet plan bestond om [slachtoffer] van het leven te beroven. Maar wel hebben verdachten zich door bovenomschreven handelwijze naar het oordeel van het hof willens en wetens in de situatie begeven, waarin ernstig rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat er in meer of mindere mate daadwerkelijk geweld zou worden toegepast jegens het beoogde slachtoffer. Er was immers gespeculeerd over een grote buit, de verdachten waren helemaal vanuit Amsterdam naar [plaats] gereden, het alleenstaande slachtoffer bevond zich in een afgelegen woning waardoor de daders 'vrij spel' hadden, het slachtoffer zou worden vastgebonden, er waren messen meegenomen. Eenmaal in de slaapkamer is al snel duidelijk dat het niet bij vastbinden en dreigen blijft. [slachtoffer] wordt vrijwel direct na binnenkomst van het trio geslagen door [medeverdachte 1]. Naarmate de tijd verstrijkt en [slachtoffer] langer blijft volhouden niet over een kluis te beschikken nemen de aard en ernst van de jegens [slachtoffer] verrichte geweldshandelingen toe om uiteindelijk te culmineren in [medeverdachte 1]'s fatale steek in [slachtoffer]' rug met één van de meegebrachte messen.
Op grond van de hierboven omschreven gang van zaken, waarbij het hof de aard van de gedragingen van de verdachten betrekt en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, komt het hof tot het navolgende oordeel.
Medeverdachte [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben door hun optreden in gezamenlijkheid - op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 1] fysiek geweld gebruikt tegen [slachtoffer]- willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] nog meer geweld zou gaan gebruiken en met één van de meegebrachte messen zou gaan steken. Dat het gebruik van dodelijk geweld en de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook werd aanvaard door de verdachten, blijkt ook uit het feit dat zij [slachtoffer] zwaar gewond en (nog steeds aan zijn voeten) vastgebonden achterlaten zonder hulp voor hem in te roepen.
Gelet op het vorenstaande was er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij het opzet van verdachten niet alleen was gericht op het plegen van diefstal met (bedreiging met) geweld in vereniging, maar ook op het medeplegen van de de diefstal begunstigende doodslag, zoals omschreven in de tenlastelegging onder 1 primair.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te [plaats], in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in diens rug gestoken (ongeveer 14 centimeter diep) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten het in de periode van 8 oktober 2006 tot en met 9 oktober 2006, te [plaats], in de gemeente [gemeente] in een woning gelegen aan de [straat] aldaar tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van een portefeuille met inhoud en een rijbewijs en een fotocamera, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen met die mededaders,
- die [slachtoffer] stevig heeft vastgepakt en/of in bedwang gehouden en
- die [slachtoffer] aan de enkels en polsen heeft gekneveld en
- die [slachtoffer] tape over de mond heeft geplakt en
- die [slachtoffer] messen en een vuurwapen heeft voorgehouden en/of getoond en
- met een vuurwapen een patroon heeft afgeschoten naast, althans in de onmiddellijke nabijheid van, die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt (onder meer met het hoofd op/tegen de bedrand)
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van doodslag, vergezeld en gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het kader van een brute roofoverval is de heer [slachtoffer] door verdachte en zijn mededaders vastgebonden, geslagen, bedreigd, met het hoofd op de bedrand geslagen en tenslotte doodgestoken. Uit de verklaringen van verdachten blijkt dat het slachtoffer een afschuwelijke doodstrijd moet hebben gehad.
Door de doodslag hebben de daders onherstelbaar leed berokkend aan de naasten van het slachtoffer.
Dit feit heeft de rechtsorde ernstig geschokt en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, anders dan zijn medeverdachten, zelf geen geweld heeft toegepast jegens het slachtoffer. Ook neemt het hof ten gunste van de verdachte in aanmerking dat hij opening van zaken heeft gegeven, eerlijk is geweest en de indruk wekt oprecht te zijn aangedaan door hetgeen hij en zijn mededaders aan verdriet en ellende teweeg hebben gebracht.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten.
G. de Jong, psycholoog, heeft op 27 november 2007 omtrent de persoon van de verdachte gerapporteerd. De Jong concludeert dat ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Daardoor kan het ten laste gelegde in licht verminderde mate aan verdachte worden toegerekend.
De psychiater A.S. Oosterbaan concludeert in zijn rapport omtrent de persoon van de verdachte d.d. 29 december 2007 dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. In verband hiermee kan verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Het hof neemt deze conclusie over de verminderde toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de zijne en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging.
Door de rechtbank is aan verdachte een gevangenisstraf van 10 jaren opgelegd voor het onderhavige feit en twee auto-inbraken. Ter zake de twee auto-inbraken (feiten 2 en 3) zal het hof de door de rechtbank opgelegde straf bepalen op een gevangenisstraf van één maand.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf van 9 jaar en 11 maanden wordt opgelegd.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van 9 jaren en 11 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft betoogd, dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM
is geschonden en dat dit tot matiging van de straf dient te leiden.
Wat betreft het tijdsverloop in hoger beroep geldt het volgende. Op 17 april 2008 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De behandeling in hoger beroep is aangevangen op 18 september 2008 resulterende in de einduitspraak van heden. Derhalve is de behandeling in hoger beroep niet binnen twee jaar met een einduitspraak afgerond. Het hof is echter niet van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, nu de lange duur van behandeling van de zaak grotendeels is ontstaan als gevolg van verzoeken van de verdediging tot nader onderzoek.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (nabestaanden van de heer [slachtoffer])
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 8.507,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 7.560,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde op een gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur 9 (negen) jaren en 11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (nabestaanden van de heer [slachtoffer])
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] (nabestaanden van de heer [slachtoffer]) terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 8.507,00 (achtduizend vijfhonderdzeven euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] (nabestaanden van de heer [slachtoffer]), een bedrag te betalen van EUR 8.507,00 (achtduizend vijfhonderdzeven euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 20 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Nijhuis was buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.