WAHV 200.085.831
20 januari 2012
CJIB 136603624
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch
van 21 maart 2011
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 oktober 2009 om 13.35 uur op de Locatellistraat te Eindhoven met het voertuig met het kenteken [00-AB-AB].
2. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat de sanctie dient te worden vernietigd omdat is gehandeld in strijd met de Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: de Aanwijzing). Aan de betrokkene zijn twee muldersancties opgelegd en daarnaast is hem een transactievoorstel aangeboden. Het betreft hier één gebeurtenis in de zin van de Aanwijzing, zodat het afdoen langs twee wegen op de aankondiging van beschikking had moeten worden vermeld en toegelicht. Nu dat niet is gebeurd had de kantonrechter het beroep gegrond moeten verklaren, aldus de gemachtigde van de betrokkene.
3. De advocaat-generaal concludeert tot bevestiging van de beslissing van de kantonrechter en tot afwijzing van het kostenverzoek. Zijns inziens is er geen sprake van één gebeurtenis als bedoeld in de Aanwijzing. Voor het geval het hof daar anders over oordeelt, valt niet in te zien op welke wijze de betrokkene in zijn belangen is geschaad. Een schending van de aanwijzing hoeft niet per definitie te leiden tot vernietiging van de inleidende beschikking, aldus de advocaat-generaal.
4. Het hof stelt vast dat de kantonrechter het volgende heeft overwogen.
"Uit geen enkel in het dossier aanwezig stuk valt te lezen dat aan appellant meer gedragingen en/of overtredingen worden verweten dan de gedraging die hier aan de orde is. Weliswaar staat vast dat appellant mee naar het bureau moest en daar is gefouilleerd, ingesloten en voorgeleid door een officier van justitie maar noch door appellant, de verbalisant of de officier van justitie is gesteld dat terzake van de reden van aanhouding een strafrechtelijk proces-verbaal is opgemaakt dat heeft of kan hebben geleid tot strafrechtelijke vervolging in de vorm van een strafbeschikking of het aanbieden van een transactie terzake. Overigens is het de vraag of onder de aangehaalde bepaling van de aanwijzing AHV ook dient te worden verstaan de feiten die zich voordoen of aan het licht komen nadat een (of meer) gedragingen/overtredingen zijn gepleegd."
5. De gemachtigde van de betrokkene heeft het administratief beroepschrift d.d. 20 januari per fax verzonden. Het faxbericht zoals het hof dat bij de gedingstukken heeft aangetroffen bestaat uit 4 pagina's. Dit komt overeen met de vermelding op het faxbevestigingsrapport dat de gemachtigde van de betrokkene in hoger beroep heeft overgelegd. In voormeld beroepschrift heeft de gemachtigde de nummers van een tweede inleidende beschikking en een transactievoorstel vermeld, maar anders dan hij stelt bevindt zich als bijlage bij dat beroepschrift enkel de kopie van het transactievoorstel. Eerst in hoger beroep is een kopie van de tweede inleidende beschikking overgelegd.
6. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op voormelde datum en locatie is geconstateerd om 13.45 uur dat de betrokkene niet op eerste vordering behoorlijk het rijbewijs ter inzage heeft afgeven en om 14.00 uur dat verdachte niet voldeed aan een vordering van een toezichthouder. Op het transactievoorstel in die laatste (straf)zaak is als feitcode vermeld E320a. Dit betreft een overtreding van artikel 34, lid 1 onder a, van de WAHV. Als proces-verbaalnummer is vermeld 271020091400083399.
7. In het op verzoek van de kantonrechter opgemaakte aanvullend proces-verbaal d.d. 3 januari 2011 heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat collega [verbalisant 2] de onder 1 vermelde gedraging heeft waargenomen en per portofoon aan hem heeft doorgegeven, dat hij, [verbalisant 1], [betrokkene] een stopteken gaf, dat verbalisant [verbalisant 3] vervolgens met [betrokkene] sprak en dat [betrokkene] na staandehouding is aangehouden omdat hij zich niet kon legitimeren met een geldig identificatiebewijs en hij niet kon aantonen dat hij beschikte over het rijbewijs B. Als verbalisantnummers van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn in het proces-verbaal vermeld respectievelijk BZO83318 en BZO83030.
8. Ten aanzien van samenloop van strafrechtelijke en administratiefrechtelijke feiten, houdt de Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften d.d. 15 februari 2009, in werking getreden op 1 mei 2009 en gepubliceerd in de Staatscourant 2009, nummer 40, voor zover hier van belang, het volgende in: "Indien een gebeurtenis uit gedragingen en overtredingen bestaat, wordt aan betrokkene/verdachte voor ten hoogste drie feiten een administratieve sanctie opgelegd, wordt tegen hem een strafbeschikking uitgevaardigd of proces-verbaal opgemaakt of wordt hem een transactie aangeboden. Afdoening langs één traject is daarbij het uitgangspunt. Indien zowel de strafrechtelijke als de administratiefrechtelijke weg wordt bewandeld, moet in het proces-verbaal melding worden gemaakt van de opgelegde administratieve sanctie(s) en op de aankondiging van beschikking van het/de opgemaakte proces(sen)-verbaal. Van deze mogelijkheid mag slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt. (…)."
9. Voorts staat in de Aanwijzing als achtergrond ervan vermeld: "Gelet op de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van belang dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) door de bij de uitvoering van deze wet betrokken instanties op uniforme wijze wordt toegepast. Immers, in de Memorie van Toelichting bij de WAHV wordt het waarborgen van een deugdelijke rechtsbescherming van de betrokkene als één van de drie doelstellingen genoemd. Daartoe is op basis van artikel 3, lid 4 WAHV deze aanwijzing opgesteld."
10. De advocaat-generaal heeft in zijn verweerschrift betoogd, dat geen sprake is van een "gebeurtenis" als bedoeld in de Aanwijzing. De gedraging in kwestie heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2009 om 13:35 uur. De overige gedragingen en feiten hebben plaatsgevonden om 13:45 en 14:00 uur. Uit de feitelijke omstandigheden, zoals onder andere weergegeven in het aanvullend proces-verbaal volgt dat deze gebeurtenissen kort na elkaar hebben plaatsgevonden en los staan van elkaar. Hij vergelijkt de situatie met het voorbeeld van een voertuig, dat twee keer binnen korte tijd wordt geflitst, in welk geval ook niet één gebeurtenis wordt aangenomen.
11. De term "gebeurtenis" is in de Aanwijzing niet gedefinieerd. Ook taalkundig is geen sprake van een begrip waarvan de begrenzing duidelijk is. Voor zover het de handhaving van de WAHV betreft, komt de term voor het eerst voor in de Handleiding politietransactie/wet Mulder (september 1990), die vervangen is door de Richtlijn Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wet Mulder) van 22 december 1993 (Stcrt.252), die op haar beurt via een aantal Richtlijnen en Aanwijzingen heeft geleid tot de in overweging 8. vermelde Aanwijzing.
12. In de Handleiding staat in paragraaf 2.6. (Samenloop) in onderdeel 2.6.1. (Samenloop meerdere gedragingen):
"Het gebeurt in de praktijk regelmatig dat gelijktijdig meerdere gedragingen worden geconstateerd. Voorbeeld is een snelheidsoverschrijding met minder dan 30 km/u en het overschrijden van een doorgetrokken streep. Bij staandehouding van de betrokkene blijkt bovendien dat zijn auto niet beschikt over de vereiste rechter buitenspiegel. (…) Het maximum aantal uit te schrijven kennisgevingen van beschikking bij één gebeurtenis (curs. hof) is in beginsel twee. Voor elke gedraging wordt een afzonderlijke beschikking opgemaakt.
Onderdeel 2.6.2. (Samenloop gedragingen en overtredingen) luidt: "Het komt ook geregeld voor dat gelijktijdig een overtreding en een gedraging wordt geconstateerd. Voorbeeld daarvan is een overschrijding van 40 km/u en het overschrijden van een doorgetrokken streep. Bij strafrechtelijk optreden dient terughoudendheid te worden betracht ten aanzien van het ook nog opleggen van een beschikking. Legt de opsporingsambtenaar wel een beschikking op bij constatering van een gedraging, dan dient hij hiervan melding te maken in het proces-verbaal. Dit is nog meer van belang in het geval dat gevaarlijk rijden gepaard gaat met een onder de Wet Mulder vallende gedraging in strijd met een verkeersvoorschrift. Als de opsporingsambtenaar dan een proces-verbaal maakt wegens overtreding van art. 25 WVW (hof: nu artikel 5 WVW 1994) dient hij geen (kennisgeving van) beschikking uit te reiken voor de gedraging. Doet hij dit wel, dan bestaat de kans dat de officier van justitie de betrokkene niet meer kan vervolgen wegens overtreding van art. 25 WVW."
Onderdeel 2.6.4 (Samenloop misdrijf en gedraging) houdt in: "Bij samenloop van een misdrijf en een gedraging dient uiterste terughoudenheid te worden betracht ten aanzien van het opmaken van een beschikking. Voorbeeld: overtreding art. 26 WVW ( hof: nu artikel 8 WVW 1994) en rijden door rood licht. Ook in dit soort gevallen dient de opsporingsambtenaar in het proces-verbaal melding te maken van hetgeen hij geconstateerd heeft en hoe hij een en ander heeft afgehandeld."
13. De Richtlijn van 22 december 1993 bepaalt in het hoofdstuk Opsporing en handhaving onder 1.1, dat per gebeurtenis aan de betrokkene voor ten hoogste drie gedragingen een sanctie worden opgelegd, om ongewenste cumulatie te voorkomen.
Paragraaf 1.2 houdt in: "Indien een gebeurtenis uit gedragingen en overtredingen bestaat, wordt ten aanzien van de betrokkene/verdachte voor ten hoogste drie feiten een sanctie opgelegd/ proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal dient melding te worden gemaakt van de opgelegde sanctie(s)." De toelichting hierop luidt: "Uitgangspunt dient te zijn afdoening langs één traject. Voor de betrokkene kan de afdoening van één gebeurtenis langs zowel de administratiefrechtelijke als de strafrechtelijke weg tot grote onduidelijkheid leiden. Slechts in uitzonderlijke gevallen is het acceptabel, naast het opleggen van een sanctie, proces-verbaal op te maken terzake van een overtreding."
In paragraaf 1.3 wordt, indien proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van artikel 25 WVW, verboden om daarnaast sancties op te leggen of politietransactievoorstellen te doen voor feiten die relatie hebben met het gevaarlijke c.q. belemmerende gedrag op de weg, dit in verband met de kans dat daarmee niet meer zou kunnen worden vervolgd voor artikel 25 WVW.
14. Latere Richtlijnen en Aanwijzingen verschillen in zoverre van de hiervoor genoemde, dat vanaf de Richtlijn d.d. 7 mei 1997 (Stcrt.1997 nr.102) niet alleen het proces-verbaal melding dient te maken van de opgelegde sanctie(s), maar ook op de aankondiging van de beschikking melding moet worden gemaakt van het/de opgemaakte proces(sen)-verbaal. Deze wijziging wordt niet toegelicht.
15. Uit de geschiedenis van de Aanwijzing en de voorbeelden die in de toelichtingen daarop worden gebezigd, leidt het hof af, dat niet alleen gelijktijdig begane gedragingen en/ of overtredingen één gebeurtenis vormen, maar dat ook gedragingen en/of overtredingen die bij gelegenheid van een staandehouding worden vastgesteld, zoals de ontbrekende rechter buitenspiegel in het voorbeeld in overweging 12, deel uitmaken van de ene gebeurtenis. Tevens kan ook sprake zijn van enig tijdsverloop tussen het constateren van gedragingen en/of overtredingen, zoals noodzakelijkerwijze plaatsvindt in het voorbeeld van het rijden door rood licht en de constatering van de verdenking van rijden onder invloed. Naar het oordeel van het hof dient dan ook onder "een gebeurtenis" als bedoeld in de Aanwijzing in ieder geval te worden verstaan een controle bij gelegenheid waarvan één of meerdere gedragingen of verkeersovertredingen zijn vastgesteld.
16. In het onderhavige geval is naast een tweetal gedragingen, waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd, tevens een strafbaar feit geconstateerd, te weten overtreding van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, onder a WAHV. Voor dit feit is een transactie aangeboden.
17. Het oorspronkelijke artikel 34 (Wet van 3 juli 1989, Stb.300) luidde, voor zover hier van belang:
"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij die niet voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, omschreven vordering, of de gegevens waarop de vordering betrekking heeft onjuist opgeeft. (...)
2. (...)."
De in dit artikel bedoelde vordering is de verplichting mee te werken aan de vaststelling van de identiteit.
18. Bij wet van Wet van 6 november 1997 tot aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb I), Stb. 510, heeft artikel 34, eerste lid aanhef en onder a en b, de huidige redactie gekregen, luidende:
"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;
b. hij die de gegevens waarop de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft, onjuist opgeeft."
In de memorie van toelichting bij deze omvangrijke wet werd in het algemeen ten aanzien van de sanctionering opgemerkt:
"149. In sommige bijzondere wetten is thans nog uitdrukkelijk het niet verlenen van medewerking strafbaar gesteld. Dergelijke specifieke bepalingen die voorzien in strafrechtelijke handhaving worden geschrapt ten faveure van de algemene strafbaarstelling in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht."
Met betrekking tot artikel 34 WAHV werd echter een uitzondering gemaakt:
"Ook met betrekking tot de sanctionering van de medewerkingsplicht in het kader van het toezicht op de naleving van de verkeersvoorschriften stellen wij voor de bestaande regeling te handhaven. Artikel 34 stelt het niet medewerken thans strafbaar als overtreding. De berechting van deze overtreding is opgedragen aan de kantonrechter, hetgeen aansluit bij het systeem van de wet. Het schrappen van deze lex specialis ten faveure van artikel 184 Sr zou tot gevolg hebben dat niet-medewerken strafbaar wordt als misdrijf, zodat de kantonrechter niet langer bevoegd zou zijn. Dat is ongewenst.
Wel dient artikel 34 te worden gewijzigd in verband met het voorstel tot wijziging van artikel 3, nu de bevoegdheid van de toezichthouder om inlichtingen te vorderen voortaan in de Awb zal zijn geregeld."
19. Artikel 34 WAHV is, gelet op de inhoud en op de wetsgeschiedenis, geen verkeersovertreding, maar een speciale bepaling ten opzichte van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en daarmee een overtreding tegen het openbaar gezag.
20. Gezien de ontstaansgeschiedenis en de inhoud van de Aanwijzing die de samenloop van gedragingen en verkeersovertredingen lijkt te regelen, is er geen reden om aan te nemen dat ook een overtreding van artikel 34, eerste lid, WAHV moet worden gerekend tot de "ene gebeurtenis" waarover de Aanwijzing spreekt.
21. Nu op grond van bovenstaande overwegingen moet worden geconstateerd dat door het niet vermelden van het proces-verbaal in de aankondiging van de beschikking niet in strijd is gehandeld met de Aanwijzing, is er geen reden om om die reden de inleidende beschikking te vernietigen.
22. Wel zal de beslissing van de kantonrechter moeten worden vernietigd, nu bij diens beslissing blijkens de motivering ervan niet alle in het geding zijnde gegevens zijn betrokken.
23. De proceskosten in hoger beroep komen om die reden voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde heeft in hoger beroep de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting op het hoger beroep. Aan het indienen van een beroepschrift moet één punt worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 437,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak is licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 327,75 (1,5 punt x € 437,- x 0,5).
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 327,75 en bepaalt dat dit dient te geschieden door overmaking van dit bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Meerts te Beegden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda, en Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.