4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat het pand tot 1 april 2004 aan de BV ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 3.92 Wet IB 2001. Door de beëindiging van het gebruik door de BV is de terbeschikkingstellingsregeling op 1 april 2004 geëindigd. Op grond van het bepaalde in artikel 3.94 van de Wet IB 2001 dient bij het beëindigen van de terbeschikkingstelling het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van het pand op 1 april 2004 en de boekwaarde tot het resultaat te worden gerekend.
4.2 Gelet op het vorenstaande spitst het geschil zich in hoger beroep uitsluitend toe op de vraag wat de waarde van het pand in het economische verkeer was op 1 april 2004 (hierna: de waarde). De Inspecteur die tot een positief resultaat uit overige werkzaamheden concludeert, heeft in dezen de bewijslast ter zake van zijn stelling dat de waarde op 1 april 2004 € 430.000 bedraagt. Hij heeft daartoe het onder 2.8 vermelde taxatierapport van F overgelegd.
4.3 Belanghebbende heeft in hoger beroep de juistheid van het taxatierapport van F bestreden, omdat dat ten onrechte uitgaat van een “kantoorpand”, terwijl, zo betoogt belanghebbende, het pand meerdere aanwendingsmogelijkheden kent, zoals woning, kantoorruimte of anderszins bedrijfsruimte. Ook zou F onvoldoende rekening hebben gehouden met de staat waarin het pand op 1 april 2004 verkeerde, omdat F het pand slechts in verbouwde staat heeft gezien. Bovendien zou het pand dat door F per 1 januari 1999 ook reeds was getaxeerd, sedertdien een waardestijging van 146,1% hebben doorgemaakt, hetgeen belanghebbende niet reëel vindt. Naast de juistheid van het taxatierapport, is belanghebbende het er voorts mee oneens dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat een verkooptransactie die geen doorgang heeft gevonden alsmede een niet verkregen vraagprijs de door de Inspecteur bepleite waarde zouden ondersteunen. Belanghebbende heeft in hoger beroep ten slotte meer alternatieve referentiepanden naar voren gebracht, welke alle zijn gelegen aan de a-straat te Z, ten einde de onjuistheid van het taxatierapport aannemelijk te maken.
4.4 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met het door hem overgelegde taxatierapport en zijn toelichting daarop de waarde van het pand op 1 april 2004 van € 430.000 aannemelijk gemaakt. Hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat het door de Inspecteur overgelegde taxatierapport ondeugdelijk zou zijn. De door belanghebbende opgevoerde referentiepanden zijn onbruikbaar, reeds omdat de gegevens op grond waarvan de vergelijkbaarheid met het pand vastgesteld zou moeten worden, ontbreken dan wel zeer globaal en summier zijn verstrekt. De stelling van belanghebbende dat de waardestijging ten opzichte van 1 januari 1999 onevenredig hoog zou zijn vastgesteld, snijdt geen hout, nu tussen partijen niet in geschil is dat de waarde in het economische verkeer van het pand op 1 januari 2001 € 430.000 bedraagt, welke waarde niet afwijkt van de door de Inspecteur verdedigde waarde per 1 april 2004.
4.5 Over de grief van belanghebbende dat F is uitgegaan van de toestand van het pand na de verbouwing, overweegt het Hof het volgende. De toestand waarnaar het pand is getaxeerd, is blijkens het taxatierapport van F 1 april 2004. Blijkens de toelichting op het taxatierapport, was F zich ervan bewust dat het pand was verbouwd en heeft hij voor de waardering steun gezocht bij de door D vastgestelde waarde op 1 januari 2001. Naar het oordeel van het Hof is daarmee bij de taxatie voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat het pand op 1 april 2004 nog niet was verbouwd.
4.6 Belanghebbende is van mening dat bij de taxatie er ten onrechte vanuit is gegaan dat het pand als kantoorpand verkocht zou kunnen worden. Bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling dient de waarde van het pand te worden gesteld op de waarde in het economische verkeer. De waarde in het economische verkeer leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. Het Hof acht het door F gehanteerde uitgangspunt juist, dat bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van het pand ervan uitgegaan moet worden dat het pand als kantoorpand gewaardeerd moet worden, aangezien dan de hoogste opbrengst behaald kan worden. Dat de waarde als kantoorpand hoger is dan de waarde als woning, wordt bevestigd door D (zie onder 2.9). De feitelijke omstandigheden verhinderen niet dat het pand als kantoorpand wordt verkocht, gelet op de door de Rechtbank daartoe gehanteerde argumenten, kort gezegd, de bedrijfsbestemming van het pand tot op dat moment, de omstandigheid dat de verbouwing tot woonhuis op 1 april 2004 nog moest beginnen of nog maar net een aanvang had genomen, de omstandigheid dat het pand tot (kort voor) 1 april 2004 bij de BV in gebruik was als kantoorpand en de omstandigheid dat belanghebbende zijn stelling dat het pand als kantoorpand op 1 april 2004 niet verkocht zou kunnen worden, onvoldoende heeft onderbouwd, welke argumenten het Hof onderschrijft en deze tot de zijne maakt.
4.7 Nu de Inspecteur met het taxatierapport en zijn toelichting daarop reeds heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, kunnen de overwegingen van de Rechtbank ten aanzien van de verkooptransactie die geen doorgang heeft gevonden, alsmede de niet verkregen vraagprijs onbesproken blijven.
4.8 Gelet op bovenstaande is het hoger beroep ongegrond.
4.9 Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur een telfout van € 15 gemaakt. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is gegrond (zie onder 3.2).
4.10 Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond en het incidentele hoger beroep gegrond.