ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6613

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-00780-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement bij slecht zicht op de rivier

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, die op 21 februari 2010 met een kano op de [water] voer, werd beschuldigd van het niet stilleggen op de dichtstbijzijnde geschikte plaats bij slecht zicht, zoals voorgeschreven in artikel 6.29 lid 3 van het Binnenvaartpolitiereglement. De verdachte voerde aan dat er geen sprake was van slecht zicht, maar van beperkt zicht, en dat hij geen gevaar voor de beroepsvaart of zichzelf had gevormd. Het hof oordeelde echter dat een zicht van minder dan 200 meter als slecht zicht moet worden aangemerkt, en dat het niet alleen van belang is dat de verdachte zelf voldoende zicht heeft, maar ook dat andere vaarweggebruikers hem tijdig kunnen waarnemen.

Het hof heeft vastgesteld dat op de betreffende dag het zicht door mist niet meer dan 100 meter bedroeg, wat door de verdachte werd bevestigd. Gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat de verdachte in een kwetsbaar vaartuig op een bochtige, stromende rivier voer, oordeelde het hof dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement. De vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van een geldboete van € 75,- werd door het hof gehonoreerd, en het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag vervangende hechtenis.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000780-11
Uitspraak d.d.: 22 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Deventer, van 6 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman
A.J. Veeman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2010 in de gemeente [gemeente] varende met een kano op de [water], bij slecht zicht niet op de dichtstbijzijnde daarvoor geschikte plaats is gaan stilliggen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bespreking verweer
Door en namens verdachte is betwist dat verdachte bij slecht zicht met een kano op de [water] heeft gevaren. Volgens verdachte was er geen sprake van slecht zicht maar van beperkt zicht en is onduidelijk wat onder het begrip slecht zicht moet worden verstaan. Volgens verdachte is hij geen gevaar voor de beroepsvaart of zichzelf geweest. Naast het feit dat er geen sprake was van slecht zicht, voer hij uiterst rechts, aldus verdachte.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt het hof voorop dat aan verdachte artikel 6.29 lid 3 van het Binnenvaartpolitiereglement is ten laste gelegd. Deze bepaling houdt in dat een schip dat op een in de bijlage 9 vermelde vaarweg vaart, bij slecht zicht op radar moet varen óf - indien een schip dat niet kan - op de dichtstbijzijnde plaats moet gaan stilliggen. In de bijlage 9 wordt onder 28 de [water] als één van deze vaarwegen genoemd. Het hof constateert dat het artikel geen onderscheid maakt tussen schepen, zodat deze bepaling onverminderd van toepassing is op kano's. Nu verdachte niet op radar kon varen, moest hij in geval van slecht zicht op de dichtstbijzijnde plaats gaan stilliggen.
Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag wat onder het begrip 'slecht zicht' dient te worden verstaan. Het hof stelt vast dat dit begrip in de wet- en regelgeving niet nader wordt gedefinieerd. Het vaargedrag dat een schip als gevolg van slecht zicht moet aanhouden, met name de snelheid, zal mede afhankelijk zijn van het soort schip en de vaarweg die wordt bevaren. Een algemene definitie van 'slecht zicht' zal ook door het hof niet te geven zijn.
Het hof heeft voor de invulling van dit begrip in het onderhavige geval onder meer betrokken de begrippen die in de meteorologie worden gehanteerd met betrekking tot mist. Het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI) spreekt van 'mist' bij een zicht van minder dan 1000 meter. Van 'dichte mist' wordt gesproken bij een zicht van minder dan 200 meter en van 'zeer dichte mist' bij een zicht van minder dan 50 meter.
[verbalisant], in dienst bij Rijkswaterstaat Oost-Nederland, Waterdistrict Twentekanalen-IJsseldelta, heeft geconstateerd dat het zicht op 21 februari 2010 door mist niet meer dan 100 meter bedroeg. Dit is door verdachte ter terechtzitting van het hof bevestigd. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat de [water] een rivier betreft met een sterke stroming.
Mede in aanmerking genomen de omstandigheden dat verdachte in een kwetsbaar vaartuig op een bochtige, stromende rivier voer, is het hof van oordeel dat een zicht van minder dan 200 meter als slecht zicht moet worden aangemerkt.
Voorts is het hof van oordeel dat niet alleen van belang is dat verdachte zelf voldoende zicht heeft, maar ook dat andere vaarweggebruikers verdachte tijdig moeten kunnen waarnemen om - indien nodig - uit te kunnen wijken.
Aangezien er op 21 februari 2010 sprake was van slecht zicht en verdachte zonder radar op de [water] voer, had verdachte op de dichtstbijzijnde plaats moeten gaan stilliggen. Nu verdachte dit heeft nagelaten, heeft hij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6.29 derde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2010 in de gemeente [gemeente] varende met een kano op de [water], bij slecht zicht niet op de dichtstbijzijnde daarvoor geschikte plaats is gaan stilliggen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6.29 lid 3 van het Binnenvaartpolitiereglement.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en in het bijzonder zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 21 februari 2010 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6.29 lid 3 van het Binnenvaartpolitiereglement. Door aldus te handelen heeft verdachte risico's genomen voor de veiligheid van hemzelf en andere vaarweggebruikers.
Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 22 december 2011 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof
- overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en de beslissing van de kantonrechter - oplegging van een geldboete van € 75,- passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 6.29 van het Binnenvaartpolitiereglement en de artikel 31 van de Scheepvaartverkeerswet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 75,00 (vijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 22 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.