ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6433

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.578/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot overlegging van provisiegegevens ex artikel 843a Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, hebben appellanten een incidentele vordering ingediend tot overlegging van provisiegegevens op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen die eerder samenwerkten en nu een afrekening moeten maken over de provisies die zijn ontvangen in de periode van 1 april 2006 tot 1 april 2011. Appellanten stellen dat zij recht hebben op inzage in de provisiegegevens van de geïntimeerde, omdat zij een deel van de ontvangen provisies toekwam aan hen. De geïntimeerde heeft echter betwist dat hij over deze gegevens beschikt en stelt dat de boekhouding door appellanten zelf werd gevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat appellanten onvoldoende hebben aangetoond dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage in de provisiegegevens. Het hof heeft de incidentele vordering van appellanten afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. De beslissing over de kosten van het incident is gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor voortprocederen.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 februari 2012
Zaaknummer 200.083.578/01
Zaaknummer rechtbank Groningen: 102717 / HA ZA 08-483
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot overlegging van stukken ex artikel 843a Rv in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 24 september 2008, 10 februari 2010, gevolgd door een herstelvonnis van 14 april 2010, op 7 juli 2010 en 15 december 2010 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 februari 2011 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 15 december 2010, met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 maart 2011.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen het vonnis van 15 december 2010 door de rechtbank Groningen tussen partijen in reconventie gewezen onder rolnummer 10717 HA ZA 08-483 en opnieuw rechtdoende al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van gronden, gedaagde te veroordelen tot betaling van € 14.718,29, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over dit bedrag deels vanaf 2 april 2007, danwel vanaf datum van verzuim, danwel vanaf de dag dezer dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening en alsmede in de kosten van de procedure in eerste aanleg en appèl;"
De conclusie van de memorie van grieven tevens incidentele vordering ex artikel 843 Rv (hof: 843a Rv) luidt:
"Met conclusie t.a.v. deze incidentele vordering
(…)
bij wege van incidentele vordering om [geïntimeerde] te veroordelen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de provisiegegevens (van in elk geval alle dossiers, als genoemd in productie 8 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie d.d. 10 september 2008) van de ter zake van de samenwerking tussen partijen vanaf 1 april 2006 tot en met 1 april 2011, binnen twee weken na het wijzen van het vonnis aan [appellanten] ter beschikking te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft.
(…)
F. CONCLUSIE:
(…) de vonnissen van de rechtbank tussen partijen op 10 februari 2010 en 15 december 2010 gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van gronden, bij arrest, in reconventie [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van hetgeen in de conclusie van eis is gevorderd, dan wel tot een bedrag zoals Uw Hof in goede justitie zal vermenen te behoren, en voorts
[geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen is betaald op basis van het vonnis a quo, te vermeerderen met de contractuele rente over dat bedrag, die [appellanten] verschuldigd is geworden, vanaf de dag der betaling door [appellanten] aan [geïntimeerde] tot aan die der algehele betaling.
En voorts [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord in het incident is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"om bij arrest in het incident, bij voorraad uitvoerbaar, het door eisers in het incident opgeworpen incidentele vordering ex artikel 843a Rv af te wijzen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 843a Rv en met veroordeling van eisers in het incident in de kosten van het incident."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
De grieven
[appellanten] hebben zes grieven opgeworpen, die zich niet alleen richten tegen het vonnis van 15 december 2010, maar tevens tegen de tussenvonnissen van 10 februari 2010 en 7 juli 2010.
De beoordeling
In het incident
1. [appellanten] hebben gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen de provisiegegevens van in elk geval de in productie 8 bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie genoemde dossiers ter zake van de samenwerking tussen partijen vanaf 1 april 2006 tot en met 1 april 2011 aan hen ter beschikking te stellen. [appellanten] hebben daartoe aangevoerd dat over de periode vanaf 1 april 2006 nog tussen partijen afgerekend moet worden conform de tussen hen geldende regeling, die inhield dat van de opbrengst van de door [geïntimeerde] gerealiseerde provisies 40 % toekwam aan [geïntimeerde] en 60 % aan [appellanten] Volgens [appellanten] dient [geïntimeerde] hun aandeel in de door hem vanaf 1 april 2006 tot en met 1 april 2011 ontvangen provisies aan hen te betalen. Zij vorderen inzage in de genoemde provisiegegevens opdat zij hun vordering exact kunnen berekenen.
2. [geïntimeerde] heeft in zijn memorie van antwoord in het incident aangevoerd dat het in het kader van de samenwerking [appellanten] waren die de beschikking over de provisiegegevens hebben, omdat zij ook degenen waren bij wie de provisies binnenkwamen. De boekhouding werd gevoerd door [appellanten] en binnengekomen provisies werden derhalve in de boekhouding van [appellanten] bijgehouden. In het verleden heeft [geïntimeerde] de door hem te ontvangen provisies berekend aan de hand van de cijfers en boekhouding die [appellanten] aan hem ter hand stelde. Voor wat betreft het laatste gedeelte van de periode van de samenwerking beschikt [geïntimeerde] niet over die cijfers en kan hij dus niet nauwkeurig berekenen op welk provisiebedrag hij nog recht kan doen gelden. Volgens [geïntimeerde] zijn de stukken waarvan [appellanten] inzage vragen daarom niet in zijn bezit, maar bevinden zij zich bij [appellanten] zelf.
3. Het hof overweegt als volgt:
4. Op grond van artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de beëindiging van hun samenwerking nog dient te worden afgerekend over de periode vanaf 1 april 2006 tot 1 februari 2007.
6. Uit het als productie 8 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie in het geding gebrachte "Overzicht te betalen en betaalde provisies [X] 2006-2008" volgt dat het hier gaat om inzage in de dossiers [A], [B], [C], [D], [E], [F] en [G], nu [appellanten] slechts in die dossiers de volgens hen nog af te rekenen provisie hebben geschat en daarover in dit overzicht is vermeld:
"[X] heeft [appellanten] dossiers afgehandeld en provisies geïnd na het einde van de samenwerkingsovereenkomst" ,
en
"Na controle agenda nog de volgende provisies van [X] te vorderen
Provisies van mensen die zijn aangebracht door [appellant sub 1] en afgewerkt door [X]."
Het hof neemt daarom tot uitgangspunt dat de gevorderde inzage betrekking heeft op provisiegegevens in deze dossiers.
7. [appellanten] hebben in onderdeel 2 van hun in eerste aanleg genomen akte van 1 september 2010 gesteld dat hen uit stukken is gebleken dat [geïntimeerde] na het einde van de samenwerking dossiers heeft afgehandeld en provisies heeft geïnd, waarover nog met hen moet worden afgerekend, nu dit hun klanten betreft en bovendien de diensten zijn verleend gedurende de samenwerkingsovereen-komst.
8. [geïntimeerde] heeft bij antwoordakte van 29 september 2010 hiertegen onder meer ingebracht dat hij geen dossiers van [appellanten] heeft afgehandeld en dat de gesprekken voor de uiteindelijke hypotheekaanvragen en de verstrekte adviezen stammen uit de periode na het verbreken van de samenwerking. De klanten die uiteindelijk zijn bemiddeld, zijn volgens [geïntimeerde] van [Y Assurantiën], met wie hij een samenwerkingsverband heeft, en de klanten die voor hem hebben gekozen. Daarbij heeft hij uitdrukkelijk betwist dat de door [appellanten] opgevoerde klanten, klanten van [appellanten] zijn.
9. In het licht van de betwisting van [geïntimeerde] dat hij over de gevraagde provisiegegevens beschikt in samenhang met de in de vorige rechtsoverweging weergegeven betwisting die hierop neerkomt dat ten aanzien van de in rechtsoverweging 6 genoemde dossiers geen afrekeningverplichting bestaat, oordeelt het hof dat [appellanten] onvoldoende hebben gesteld dat zij met betrekking tot de genoemde klanten recht hebben op afrekening van provisies, en daarmee dat zij een rechtmatig belang hebben bij inzage in op die klanten betrekking hebbende provisiegegevens.
10. Het hof oordeelt dat [appellanten] daarnaast onvoldoende hebben gesteld dat de gevraagde provisiegegevens bescheiden vormen in de zin van artikel 843a Rv en dat deze zich bij [geïntimeerde] bevinden. Uit de overeenkomst van 15 november 2006 waarnaar [appellanten] verwijst, kan naar het oordeel van het hof niet volgen dat [geïntimeerde] een administratie zou voeren. Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] anderszins over voor de provisieberekening relevante bescheiden beschikt.
11. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
12. De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
In de hoofdzaak
13. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor voortprocederen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [appellanten] af;
bepaalt dat omtrent de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 3 april 2012 voor memorie van antwoord.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, M.M.A. Wind en I. Tubben en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.