Feiten
1. Over de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.12 van het bestreden vonnis bestaat geen geschil, zodat ook in het incident van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten:
1.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn drie, thans nog minderjarige, dochters geboren:
- [kind 1], geboren [in 1995];
- [kind 2], geboren [in 1997];
- [kind 3], geboren [in 1999].
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
1.2. Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 juli 2003 is bepaald dat de regeling zoals die tussen partijen is overeengekomen in het aan die beschikking gehechte convenant, deel uitmaakt van die beschikking. Partijen hebben in een door hen beiden op 14 juni 2003 ondertekend echtscheidingsconvenant onder meer vastgelegd dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Op enig moment is de vrouw met de kinderen naar [woonplaats] verhuisd.
1.3. Bij beschikking van 3 maart 2005 heeft de rechtbank Groningen een voorlopige omgangsregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld. Bij beschikking van 25 april 2006 is, na advies van de Raad voor de kinderbescherming, een definitieve omgangsregeling vastgesteld van één weekend per veertien dagen, en de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
1.4. In het gezin van de vrouw en haar nieuwe partner is regelmatig ruzie tussen de kinderen onderling en tussen de kinderen en de vrouw dan wel haar nieuwe partner. Ook zijn er verschillende hulptrajecten geweest, onder meer voor [kind 1], bij Accare, Lentis en het Boddaertcentrum. Partijen hebben in het voorjaar van 2011 overleg gehad over de verhuizing van de kinderen naar [woonplaats]. Zij hebben een beslissing hierover uitgesteld.
1.5. Op 24 september 2011 heeft een ernstige ruzie plaatsgevonden tussen de vrouw, [kind 2] en [kind 3]. Naar aanleiding van dit incident zijn de kinderen de volgende dag naar een kennis van de vrouw, mevrouw [betrokkene], gegaan. Mevrouw [betrokkene] heeft de man gewaarschuwd. De kinderen zijn ongeveer twee weken bij mevrouw [betrokkene] gebleven.
1.6. Op 26 september 2011 is de man naar [woonplaats] gereisd, waar hij de kinderen heeft bezocht en een gesprek heeft gehad op school over een eventuele verhuizing naar [woonplaats]. Hij heeft geprobeerd om contact te krijgen met de vrouw, maar is daar niet in geslaagd. Daarnaast heeft de man - in de daaropvolgende dagen - contact gehad met Lentis, Bureau Jeugdzorg en de school om te bespreken hoe het welzijn van de kinderen het beste gewaarborgd kan worden.
1.7. De man heeft vervolgens besloten om de kinderen (na de herfstvakantie) voorlopig mee naar [woonplaats] te nemen. Hij heeft de vrouw, Lentis, Bureau Jeugdzorg en de school in [woonplaats] hierover geïnformeerd.
1.8. Op 3 oktober 2011 hebben [kind 1], [kind 2] en [kind 3] twee scholen in [woonplaats] bezocht en na afloop een keuze gemaakt. Zij zijn teruggekeerd naar [woonplaats] en hebben bij mevrouw [betrokkene] verbleven.
1.9. [kind 1] is teruggekeerd naar de vrouw.
1.10. Op verzoek van mevrouw [betrokkene] heeft de man op 8 oktober 2011 [kind 2] en [kind 3] meegenomen naar [woonplaats]. Hij heeft Bureau Jeugdzorg en de politie hierover geïnformeerd.
1.11. Vanaf 24 oktober 2011 zijn [kind 2] en [kind 3] naar [school] in [woonplaats] gegaan.
1.12. De man heeft bij verzoekschrift van 25 oktober 2011 de rechtbank Utrecht verzocht - zakelijk weergegeven - te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen [kind 2] en [kind 3] voortaan bij hem zal zijn, om hem vervangende toestemming te verlenen om deze minderjarigen op school in [woonplaats] te plaatsen, en zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van deze minderjarigen op nihil te stellen.
1.13. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis - in reconventie - bepaald dat [kind 2] en [kind 3] hun hoofdverblijf bij de man hebben tot de bodemrechter hierover definitief zal hebben beslist. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter vervangende toestemming verleend om deze twee minderjarigen voorlopig in te schrijven als leerlingen op [school] te [woonplaats] en de voor deze minderjarigen verschuldigde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding voorlopig op nihil gesteld. Tot slot heeft de voorzieningenrechter een voorlopige omgangsregeling tussen deze minderjarigen en de vrouw vastgesteld.
1.14. [kind 3] is na het eerste omgangsweekend bij de vrouw gebleven.
1.15. De school in [woonplaats] weigert [kind 3] toe te laten.