ECLI:NL:GHLEE:2012:BV3916

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.060.772/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over teruggave van in bewaring gegeven zaken en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen de Nederlandse Stichting Conservatie Transportmiddelen (NSCT) en een geïntimeerde over de teruggave van zaken die in bewaring zijn gegeven. De zaak betreft een arrest van 14 februari 2012, waarin het hof zich buigt over de vordering tot afgifte van deze zaken en de vraag of NSCT schadevergoeding verschuldigd is voor de opslag van deze zaken. De NSCT, vertegenwoordigd door mr. E. Henkelman-Mooy, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, terwijl de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. L. Sandberg, in reconventie heeft geprocedeerd.

De achtergrond van de zaak is dat de zaken in 2004 op verzoek van de bestuurder van NSCT bij de geïntimeerde zijn opgeslagen. De geïntimeerde weigert echter de afgifte van deze zaken, omdat NSCT geen vergoeding voor de opslag heeft betaald. Het hof overweegt dat de vordering tot afgifte en de vordering tot schadevergoeding met elkaar samenhangen. Indien NSCT ten onrechte betaling van een vergoeding weigert, kan de vordering tot afgifte worden afgewezen.

Tijdens een descente en comparitie is gebleken dat partijen het over de meeste zaken eens zijn, behalve over een lasapparaat waarvan beide partijen de eigenaar claimen te zijn. Het hof concludeert dat de opslag van de zaken een zakelijk karakter heeft en dat NSCT in beginsel een vergoeding voor de bewaarneming verschuldigd is, ook al is er geen expliciete afspraak gemaakt. Het hof oordeelt dat een vergoeding van € 100,- per maand voor de opslag van de zaken redelijk is, gezien de omvang van de opgeslagen goederen.

Het hof wijst de vordering tot betaling van het bewaarloon toe en stelt dat de geïntimeerde pas gehouden is tot afgifte van de bewaarde zaken zodra NSCT het bewaarloon heeft betaald. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de voortgang van de zaak.

Uitspraak

Arrest d.d. 14 februari 2012
Zaaknummer 200.060.772/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
De stichting Nederlandse Stichting Conservatie Transportmiddelen,
gevestigd te Bourtange,
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: NSCT,
advocaat: mr. E. Henkelman-Mooy, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L. Sandberg, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 4 oktober 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
In overeenstemming met het arrest van 4 oktober 2011 is op 12 januari 2012 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten een descente en aansluitend een comparitie gehouden. Van deze descente en comparitie is een proces-verbaal gemaakt, waaraan de bij de descente gemaakte foto's zijn gehecht.
Vervolgens is zaak verwezen naar de rol voor het wijzen van arrest op basis van het ten behoeve van de descente overgelegde dossier.
De verdere beoordeling
In het principaal en het incidenteel appel
1. In deze zaak gaat het om de vordering tot afgifte van zaken aan NSCT en de door NSCT ingestelde vordering tot schadevergoeding. [geïntimeerde] weigert afgifte van die zaken omdat NSCT weigert een vergoeding te betalen voor de opslag van de zaken waarvan afgifte wordt gevorderd. De vordering tot afgifte en die tot betaling van een vergoeding hangen samen. Indien NSCT ten onrechte betaling van een vergoeding weigert, dan zal de vordering van NSCT tot afgifte worden afgewezen zolang het bewaarloon niet is betaald. Ook de vordering tot schadevergoeding zal dan worden afgewezen.
2. Tijdens de descente is gebleken dat partijen, behalve ten aanzien van een lasapparaat, niet verdeeld waren over de vraag welke zaken van NSCT [geïntimeerde] onder zich heeft. Met betrekking tot het lasapparaat pretenderen beide partijen eigenaar te zijn. NSCT stelt dat [bestuurder appellant] het lasapparaaat in 2004 (bijna acht jaar geleden) tweedehands heeft gekocht voor € 500,-. Het apparaat was toen al meerdere jaren oud. [geïntimeerde] stelt dat het apparaat thans ten minste vijftien jaar oud is. Het bedoelde apparaat staat al vele jaren ongebruikt opgeslagen in een schuur van [geïntimeerde] en vertegenwoordigt, daarover zijn partijen het eens, een waarde van enkele honderden euro’s.
3. Partijen hebben ter comparitie, na de descente, aangegeven dat zij over de afgifte van zaken in onderling overleg een regeling kunnen treffen. Duidelijk dient echter te zijn of NSCT bewaarloon verschuldigdheid is.
4. Dienaangaande overweegt het hof het volgende. Vaststaat dat de zaken in 2004 op verzoek van [bestuurder appellant] (NSCT) bij [geïntimeerde] zijn opgeslagen en dat dit niet gebeurde op grond van een reeds bestaande (vriendschappelijk) relatie. Die opslag van bedrijfszaken had derhalve een zakelijk karakter. [bestuurder appellant] heeft jaren op het terrein van [geïntimeerde] in een caravan gewoond en heeft daarvoor huur betaald. De opslag heeft meerdere jaren geduurd waarbij een groot aantal zaken, waaronder vier grote opleggers en grote aanhangwagens, op diverse plaatsen op de grond van [geïntimeerde] stonden. In het totaal namen de opgeslagen zaken meerdere tientallen vierkante meters in beslag.
5. [geïntimeerde] heeft zich daarbij als bewaarnemer, tegenover NSCT als bewaargever, verbonden zaken die NSCT ([bestuurder appellant]) hem heeft toevertrouwd te bewaren en terug te geven. Er is derhalve sprake van bewaargeving (art. 7:600 BW).
6. NSCT stelt dat zij voor die bewaarneming geen vergoeding verschuldigd is omdat dit niet is afgesproken. [geïntimeerde] heeft gesteld dat een redelijke vergoeding is afgesproken. Ook echter indien dat laatste niet zou komen vast te staan en er derhalve van dient te worden uitgegaan dat tussen partijen destijds niet gesproken is over een bewaarloon is [bestuurder appellant] echter in beginsel bewaarloon verschuldigd. Daartoe overweegt het hof het volgende.
7. In art. 7:601 lid 1 BW is bepaald dat indien de overeenkomst door de bewaarnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, de bewaargever hem loon is verschuldigd. Ten aanzien van de hoogte van dit loon bepaalt art. 7:601 lid 2 BW dat indien loon verschuldigd is, doch de hoogte niet door partijen is bepaald, de bewaargever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon is verschuldigd.
8. Hetgeen NSCT heeft gesteld doet onvoldoende af aan deze gehoudenheid tot betaling van bewaarloon. Thans dient aan de orde te komen of de gevorderde vergoeding van € 100,- per maand een redelijk loon is. Zoals is overwogen betreft de opslag een groot aantal zaken die tientallen vierkante meters bedrijfsgrond bezet houden. Dat, zoals NSCT stelt, die zaken niet in de weg staan, neemt wat er overigens van die stelling ook zij, niet weg dat [geïntimeerde] van de voor opslag gebruikte grond geen ander gebruik kon maken.
9. Een vergoeding van € 100,- per maand voor het gebruik van enkele tientallen vierkante meters is, naar het oordeel van het hof, redelijk. Gesteld noch gebleken is dat NSCT de genoemde oppervlakte elders goedkoper had kunnen huren. Het door [geïntimeerde] gevorderde bewaarloon zal worden toegewezen. Nu tegen de vordering tot vergoeding van wettelijke rente geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal ook deze vordering worden toegewezen. [geïntimeerde] heeft zijn verplichting tot afgifte van de zaken terecht opgeschort en hij is voor eventuele schade van NSCT door de uitgestelde afgifte niet aansprakelijk. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
10. [geïntimeerde] is pas gehouden is tot afgifte van de bewaarde zaken, indien en zodra NSCT hem het bewaarloon heeft betaald. Nu partijen verwachten dat zij de afgifte van de zaken onderling kunnen regelen zal het hof alvorens verder te beslissen de zaak verwijzen naar de rol zodat partijen zich kunnen uitlaten over het antwoord op de vraag of zij willen doorprocederen. Als [bestuurder appellant] het bewaarloon niet betaalt, zal de vordering van [bestuurder appellant] tot afgifte van de bewaarde zaken worden afgewezen.
Slotsom
11. Uit het vorenstaande volgt dat de enige grief in het incidenteel appel, betreffende de omvang van het bewaarloon, slaagt en dat als een redelijk bewaarloon een vergoeding van € 100,- per maand zal worden toegewezen. De grieven II en III in het principaal appel betreffen het bewaarloon en de schadevergoeding. Die grieven falen. De verdere bespreking van grief I in het principaal appel zal worden aangehouden totdat partijen zich hebben uitgelaten zoals hiervoor onder 9. is vermeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 maart 2012 teneinde NSCT in de gelegenheid te stellen bij akte aan het hof nadere informatie te verstrekken zoals onder 9. bedoeld.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. L. Groefsema, M.M.A. Wind en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 februari 2012 in bijzijn van de griffier.