De verdere beoordeling
Vaststaande feiten
1. Het hof ziet aanleiding de feiten opnieuw vast te stellen.
1.1. [appellante] heeft een relatie gehad met [ex-partner]. [appellante] (geboren [in 1984]) en [ex-partner] (geboren [in 1968]) woonden vanaf ongeveer begin 2002 samen.
1.2. Omstreeks maart/april 2003 hebben [appellante] en [ex-partner] contact gezocht met AFAB Geldservice (hierna: AFAB) over het afsluiten van een doorlopend krediet. Een medewerker van AFAB heeft hen toen thuis bezocht. Naar aanleiding van het contact met AFAB is een aanvraag voor het aangaan van een overeenkomst van doorlopend krediet bij IDM ingediend.
1.3. IDM heeft bij de beoordeling van deze aanvraag gebruik gemaakt van een formulier “Aanvraag Consumptief (EUR)” waarop gegevens zijn ingevuld over de persoonlijke situatie van [appellante] en [ex-partner]. Op het formulier is onder meer aangegeven dat sprake is van een koopwoning met een hypotheeklast van
€ 502,00 per maand en van vijf leningen/kredieten tot een totaalbedrag van
- afgerond - € 80.000,00. Van deze leningen zullen er drie, tot een totaalbedrag van ruim € 49.000,00, worden “overgesloten”, waarna twee leningen met een totale hoofdsom van € 31.000,00 en een maandlast van € 186,00 per maand resteren. Verder is op het formulier vermeld dat [ex-partner] een netto slaris van
€ 2.300,00 per maand en [appellante] van € 1.273,00 per maand ontvangt. Over het dienstverband van [appellante] is vermeld dat het een vast dienstverband betreft bij [uitgeverij]. In de rubriek “opmerkingen” is onder meer vermeld:
“Max. belast met lopende verplichtingen.
Mw. Kort dienstverband “
[appellante] en [ex-partner] hebben ten behoeve van de kredietaanvraag kopieën van dagschriften van hun bankrekeningen van eind maart 2003 verstrekt, waaruit blijkt welk salaris zij die maand hebben ontvangen. [appellante] heeft ook een loonstrook over de maand maart 2003 verstrekt.
1.4. Omstreeks 17 april 2003 is een overeenkomst doorlopend krediet gesloten tussen IDM als kredietgever en [appellante] en [ex-partner] als kredietnemers, waarbij krediet is verleend tot een maximumbedrag van € 68.000,00. De overeenkomst is vastgelegd in een op 17 april 2003 gedateerd schriftelijk contract. In dit contract is onder meer bepaald dat [appellante] en [ex-partner] IDM opdracht geven om van het bedrag van € 68.000,00 ruim € 49.000,00 aan te wenden ten behoeve van de aflossing van drie schulden en dat het restant, € 18.293,00 zal worden uitbetaald op een rekening ten name van [ex-partner]. [appellante] en [ex-partner] zijn krachtens de overeenkomst over het opgenomen krediet maandelijks een kredietvergoeding van 0,770% verschuldigd, welk percentage door IDM kan worden gewijzigd. Zij dienen gedurende de eerste vijf jaren over het opgenomen krediet maandelijks tenminste de verschuldigde kredietvergoeding aan IDM te betalen, voor het eerst op 31 mei 2003.
1.5. Op de kredietovereenkomst zijn de “Algemene Voorwaarden IDM BANK N.V. d.d. 01-12-2011” (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing. Op grond van artikel 3.1 van deze algemene voorwaarden zijn [appellante] en [ex-partner] hoofdelijk verbonden voor de gehele schuld aan IDM. Op grond van artikel 6 aanhef en onder a van de voorwaarden is IDM gerechtigd om betaling ineens te eisen van het krachtens de overeenkomst verschuldigde wanneer de kredietnemer meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn betalingsverplichting.
1.6. De relatie tussen [appellante] en [ex-partner] is verbroken.
1.7. [appellante] en [ex-partner] zijn gedurende meer dan twee maanden achterstallig gebleven met de betaling van de verschuldigde termijnbedragen, ondanks herhaalde aanmaningen door IDM. IDM heeft de schuld van [appellante] en [ex-partner] per 17 september 2008 berekend op € 84.529,79.
1.8. Op [ex-partner] is de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. De schuldsaneringsregeling is nadien tussentijds beëindigd, waarna [ex-partner] in staat van faillissement is verklaard.