ECLI:NL:GHLEE:2012:BV3362

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000696-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met oogmerk tot het plegen van voetbalgerelateerde geweldsmisdrijven en Opiumwetdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met voetbalgerelateerde geweldsmisdrijven en Opiumwetdelicten. De periode van deelname aan deze organisatie was vastgesteld van 1 december 2008 tot en met januari 2011. De organisatie, bestaande uit de verdachte en meerdere medeverdachten, had als oogmerk het plegen van misdrijven, waaronder openlijke geweldpleging en het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, waarbij de verdachte een actieve rol vervulde. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder geweldsdelicten, en had een stadionverbod tot 2014. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen bevolen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van criminele organisaties op de openbare orde.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000696-11
Uitspraak d.d.: 9 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 30 maart 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen mes zal worden teruggegeven aan verdachte en dat de inbeslaggenomen taser en het balletjespistool zullen worden onttrokken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met januari 2011 in het arrondissement Groningen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband, bestaande uit verdachte en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het door geweld of bedreiging met geweld personen dwingen tot de afgifte van goederen en/of
- openlijke geweldpleging tegen personen en/of goederen, al dan niet in relatie tot voetbalwedstrijden, en/of
- mishandeling en/of
- bedreiging met zware mishandeling en/of met een misdrijf tegen het leven gericht en/of
- het dragen/voorhanden hebben van wapens en/of munitie van categorie I, II en III zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie en/of
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- het opzettelijk verkopen, bewerken, verwerken, vervoeren, afleveren, bereiden, verstrekken en/of voorhanden hebben van cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof - kort samengevat - betoogd dat van een criminele organisatie geen sprake is geweest en (subsidiair) dat verdachte niet heeft deelgenomen aan de organisatie. Ter onderbouwing van het primaire verweer heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet kan blijken van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur en dat van een organisatie evenmin sprake was nu het initiatief telkens en alleen van [medeverdachte 1] uitging. [medeverdachte 1] was ook de enige uit de vermeende groep die op de hoogte was van de drugsdeals met de Engelse pseudokopers, aldus de raadsvrouw. Ter onderbouwing van het subsidiaire standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij deel uitmaakte van een organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven en dat verdachte geen rol heeft vervuld binnen de organisatie op de gebieden van geweld en drugs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor het aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht deelnemen in de zin van die bepaling is vereist dat er sprake is van een organisatie en voorts dat een betrokkene een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.1 Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht.2 Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van een organisatie.3 Voorts moet er, voordat gesproken kan worden van een organisatie, een samenwerkingsverband bestaan met een zekere duurzaamheid en structuur tussen een betrokkene en ten minste één andere persoon.4 Een zekere bestendigheid is vereist, maar het gaat niet zover dat vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.5 Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Als bewijs voor het bestaan van het oogmerk van de organisatie kunnen (mede) dienen de misdrijven die zijn gepleegd en het duurzaam en/of gestructureerde karakter van de samenwerking.6 Ten aanzien van de rol van een betrokkene geldt voorts dat een betrokkene in zijn algemeenheid moet weten, in de zin van onvoorwaardelijke opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.7
Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er in casu sprake was van een criminele organisatie en van de vraag of verdachte daaraan deelnam, uit van de volgende feiten.
De Noordelijke Recherche Eenheid heeft van september 2009 tot en met oktober 2010 onderzoek gedaan naar een groep personen in het arrondissement Groningen rondom [medeverdachte 1], die verdacht werd van het plegen van (voetbalgerelateerde) geweldsdelicten en Opiumwetdelicten. Eén van de personen die in dit onderzoek naar voren kwam, is verdachte.
[medeverdachte 1] was de leider van een groep die zichzelf de [naam groep] noemde. De benaming 'firm' is ontleend aan die van Engelse groeperingen van hooligans, alle gerelateerd aan een specifieke voetbalclub. Het is een algemeen bekend feit dat deze firms beogen met elkaar gewelddadige confrontaties aan te gaan wanneer hun clubs tegen elkaar spelen en soms ook bij andere gelegenheden. [medeverdachte 1] had de firm van West Ham United als grote voorbeeld. Hij is alleen of met andere leden van zijn [naam groep] vaker in Engeland geweest om met de firm van West Ham United mee te rellen. De leden van de [naam groep] waren supporter van voetbalclub FC Groningen.
[getuige] - naar eigen zeggen een ex-lid van de [naam groep] - heeft bij de politie verklaard dat de [naam groep] een vriendengroep van "casuals" was. Casuals zijn hooligans, aldus [getuige]. [getuige] noemde [medeverdachte 1] als een van de toonaangevende personen binnen de [naam groep] en verklaarde dat van [medeverdachte 1] altijd een bepaalde dreiging uitging en dat [medeverdachte 1] tot het uiterste kon gaan. [getuige] heeft verdachte bij naam genoemd als lid van de [naam groep]. [getuige] heeft voorts verklaard dat er sprake was van een hiërarchie binnen de groep en dat er vaste bijeenkomsten waren, de zogenoemde "casual fridays". Dan werd van de leden verwacht dat ze "casual" gekleed kwamen. De leden hadden petjes waar "[naam]" opstond en ze droegen kleding van merken die binnen het hooliganisme belangrijk waren, aldus [getuige].8 Ook uit de verklaring van de Engelse pseudokoper A-1794, die om veiligheidsredenen alleen onder een codenaam in het dossier voorkomt, blijkt dat verdachte deel uitmaakte van de groep rondom [medeverdachte 1]. A-1794 heeft verklaard dat verdachte omstreeks 18 december 2008 aan hem werd voorgesteld door [medeverdachte 1] als zijnde een van zijn jongens van de "crew".9
De [naam groep] is de vlag waaronder en het kader waarbinnen een groepering onder leiding van [medeverdachte 1] opereerde. Het is deze groepering die naar het oordeel van het hof als een criminele organisatie kan worden aangemerkt. Verdachte behoorde tot die groepering.
Uit het dossier blijkt niet van gewelddadige confrontaties met supporters van andere voetbalclubs binnen het tijdsbestek van het onderzoek. Wel komt het oogmerk daarop pregnant naar voren als op 23 januari 2010, de vooravond van het treffen tussen FC Groningen en FC Twente, een groep Twente-supporters in de stad wordt gesignaleerd. Als [medeverdachte 1] dit hoort, tracht hij onmiddellijk zoveel mogelijk mensen te mobiliseren en wordt hij door medeverdachte [medeverdachte 2] op de hoogte gehouden van de bewegingen van de Twente supporters. Als het uiteindelijk toch niet tot een treffen is gekomen, sms't [medeverdachte 1] aan verdachte: "Ik flip nog steeds dat er niks gebeurd is!! Maar nu denken andere clubs dat ze dat ook kunnen!"10 Tegen 02.00 uur de volgende ochtend kreeg [medeverdachte 1] bericht dat het mogelijk alsnog tot een treffen zou kunnen komen. De eerste persoon die [medeverdachte 1] toen belde was verdachte.11 Verdachte nam echter niet op en van een treffen kwam het wederom niet.
Dat het oogmerk van de groepering waartoe verdachte behoorde tevens was gericht op het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van cocaïne blijkt uit drie transacties die hebben plaatsgevonden met Engelse agenten die als pseudokoper drugs hebben afgenomen van [medeverdachte 1] c.s. Op 6 maart 2010 gingen de twee Engelse agenten, in het dossier
A-1794 en A-1900 genoemd, naar de kroeg [naam café] in [plaats], de kroeg waar medeverdachte [medeverdachte 2] de scepter zwaaide. Daar hadden de pseudokopers afgesproken met [medeverdachte 1], die niet op de hoogte was van de ware aard van de personen die hij ontmoette, maar die wel wist dat het Engelsen waren. Verdachte was eveneens in dit café. [medeverdachte 1] heeft de agenten verteld dat het café [naam café] het café was van de hooligans en dat niemand zonder toestemming van [medeverdachte 1] en zijn groep in dit café kwam. [medeverdachte 1] heeft die avond de Engelse agenten voorts aangeboden om cocaïne te leveren, eerst in de vorm van een tester (een relatief kleine hoeveelheid cocaïne, bedoeld om de kwaliteit te kunnen testen) en later in hoeveelheden die konden oplopen tot 1 kilogram. In dat kader zijn de e-mailadressen van de pseudokopers, [medeverdachte 1] en verdachte uitgewisseld. Op het moment dat [medeverdachte 1] die avond het café verliet, gaf hij verdachte opdracht goed voor de beide pseudokopers te zorgen. Verdachte heeft nadien aan de pseudokopers verteld dat hij altijd 14 pakketjes coke bij zich had en heeft hun een handvol van deze pakketjes getoond. Ook heeft verdachte de pseudokopers verteld dat hij en [medeverdachte 1] de cocaïne versneden met Pantanol.12 Op 6 april 2010 heeft A-1900 [medeverdachte 1] en verdachte opnieuw ontmoet en van hen een tester gekregen. Hierbij was medeverdachte [medeverdachte 3] ook aanwezig. [medeverdachte 1] heeft A-1900 verteld dat het om cocaïne van straatkwaliteit ging en dat hij deze aan zijn "boys" verkocht. [medeverdachte 1] heeft A-1900 het telefoonnummer van verdachte gegeven, voor het geval A-1900 bescherming nodig zou hebben en [medeverdachte 1] zelf niet beschikbaar was.13 De tester is nadien positief getest op cocaïne.14 Op 21 april 2010 heeft A-1900 in [naam café] een halve kilo cocaïne15 afgenomen van [medeverdachte 1]. Daarbij waren medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] eveneens aanwezig.16 Op 26 mei 2010 heeft A-1900 in [naam café] een kilo cocaïne17 afgenomen van [medeverdachte 1]. Daarbij waren [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] eveneens betrokken.18 Bij de leveringen van 21 april 2010 en 26 mei 2010 werd de cocaïne door medeverdachte Mark Alkema op een scooter naar [naam café] gebracht.19
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de groep rond [medeverdachte 1], functionerend binnen de [naam groep], een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht betrof. Deze groep had gemeenschappelijke kledingcodes, geregelde samenkomsten op vaste plekken en een hiërarchische structuur met [medeverdachte 1] bovenaan in de gezagsverhouding. De groep uitte zich naar buiten toe als zijnde hooligans. Er was binnen de groep veelvuldig telefonisch contact. Naar het oordeel van het hof is er sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte, [medeverdachte 1] en anderen. Dat er in wisselende samenstellingen werd opgetreden doet hieraan niet af. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het feit dat het initiatief telkens van [medeverdachte 1] afkomstig was niet maakt dat er niet van een (dergelijke) organisatie gesproken kan worden. Van een (dergelijke) organisatie kan al sprake zijn als de leiding in handen is van één persoon, die de regels opstelt en de doelstelling bepaalt, en de overige deelnemers zich schikken in de door deze leider genomen besluiten.
Uit het voorgaande leidt het hof tevens af dat verdachte tot de criminele organisatie behoorde en in zijn algemeenheid wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Voorts leidt het hof daaruit af dat verdachte de gedragingen die strekten of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie (in ieder geval) ondersteunde.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie en komt tot de navolgende bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met januari 2011 in het arrondissement Groningen heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- openlijke geweldpleging tegen personen en/of goederen, al dan niet in relatie tot voetbalwedstrijden, en
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de organisatie de overige in de tenlastelegging genoemde misdrijven als oogmerk had, alsmede hetgeen verdachte meer
of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Deze organisatie had als oogmerk het plegen van voetbalgerelateerde geweldsmisdrijven en cocaïne-export. Een criminele organisatie die zich bezighoudt met dergelijke misdrijven maakt een grove inbreuk op de openbare orde.
Voetbalgerelateerde geweldsmisdrijven, het zogeheten hooliganisme, worden in groepsverband gepleegd. Deelnemende groepen zijn uit op primitieve en zinloze vechtpartijen, waarbij geen waarde wordt gehecht aan de lichamelijke integriteit van personen, de goederen van derden of de effecten die dergelijke vechtpartijen hebben op willekeurige getuigen. Deelnemers aan dergelijke activiteiten vormen de kleine groep die het plezier voor de grote groep voetballiefhebbers in Nederland vergaand vergalt en die door de te treffen veiligheidsmaatregelen de samenleving onevenredig veel geld kost.
Het andere oogmerk van de organisatie, de cocaïne-export, brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade in de samenleving. Dat deze schade zich in het onderhavige geval niet heeft verwezenlijkt - nu het om pseudokopers ging en de cocaïne niet bij gebruikers terecht is gekomen - is een omstandigheid die aan de organisatie noch aan verdachte te danken is. Verdachte moet hebben geweten dat hij - door deel te nemen aan de criminele organisatie - een bijdrage leverde aan de internationale drugshandel en aan de nadelige effecten die deze handel veroorzaakte.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van
2 januari 2012, waaruit blijkt dat hij eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld, onder meer wegens geweldsdelicten. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting van het hof verklaard dat dit onder meer delicten zijn die in relatie stonden tot voetbalgeweld en dat hij een stadionverbod heeft tot 2014.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof ziet in de ernst van de feiten aanleiding om ten nadele van verdachte af te wijken van de eis van de advocaat-generaal en de door de rechtbank opgelegde straf. Een lichtere strafmodaliteit - zoals door de raadsvrouw van verdachte betoogd - komt om diezelfde reden thans niet meer in aanmerking. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte niet de indruk heeft weten te wekken dat hij daadwerkelijk afstand neemt van het door hem gekozen levenspad dat hem tot deelneming aan de hiervoor beschreven criminele organisatie heeft gebracht.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een balletjespistool en een taser, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Teruggave aan verdachte
Het hof zal de teruggave gelasten aan de verdachte van het in beslag genomen mes nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 wapen, taser Security Plus
- 1 balletjespistool.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 mes, kleur zwart met zilver, in karton verpakt.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van S. van Krugten, griffier,
en op 9 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 HR 18 november 1997, NJ 1998, 225.
2 HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64.
3 HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72.
4 Ibid.
5 Ibid.
6 HR 15 mei 2007, NJ 2008, 559.
7 HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64.
8 Een in wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 juli 2010, pagina 3823 en volgende (ordner X) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
9 Een in wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 februari 2010, pagina 102 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 februari 2010, pagina 108 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
10 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 22 oktober 2010, onder bevelnummer 630657-09 en proces-verbaalnummer 006, niet doorgenummerd, in ordner 'Tap 004' van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]), op pagina 153 van voornoemd proces-verbaal en een schriftelijk stuk, te weten een lijst met telefoonnummers en de gebruikers van die nummers, pagina 22 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
11 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 22 oktober 2010, onder bevelnummer 630657-09 en proces-verbaalnummer 006, niet doorgenummerd, in ordner 'Tap 004' van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]), op pagina 169 van voornoemd proces-verbaal.
12 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 7 maart 2010, pagina 126 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
13 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 7 april 2010, pagina 138 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
14 Een schriftelijk stuk, te weten een ambtelijk verslag d.d. 8 april 2010, pagina 1752 (ordner IV) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 april 2010, pagina 1753 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier en een deskundigenrapport NFI d.d. 29 april 2010, pagina 1762 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier.
15 Een schriftelijk stuk, te weten een ambtelijk verslag d.d. 27 april 2010, pagina 1766 en volgende (ordner IV) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 mei 2010, pagina 1769 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier en een deskundigenrapport NFI d.d. 29 april 2010, pagina 1809 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier.
16 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 23 april 2010, pagina 146 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
17 Een schriftelijk stuk, te weten een ambtelijk verslag d.d. 13 september 2010, pagina 1843 en volgende (ordner IV) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]) en een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 juni 2010, pagina 1845 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier en een deskundigenrapport NFI d.d. 29 juni 2010, pagina 1873 en volgende (ordner IV) van voornoemd dossier.
18 Een in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant opgemaakt proces-verbaal
d.d. 27 mei 2010, pagina 159 en volgende (ordner I) van een dossier met nummer [nummer] ([naam onderzoek]).
19 Verklaring medeverdachte [medeverdachte 2], afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 26 januari 2012.