WAHV 200.091.146
18 januari 2012
CJIB [nummer]
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Dordrecht
van 30 mei 2011
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. In hoger beroep is niet bestreden dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene niet binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2. De betrokkene voert in zijn beroepschrift aan dat het voor hem niet mogelijk is geweest om de boete midden in de maand aan het CJIB te betalen. Naar zijn mening is de termijn van twee weken daarvoor te kort.
3. Aan de betrokkene zijn twee brieven toegezonden, omtrent de verplichting om zekerheid te stellen, te weten op 3 maart 2011 en op 18 maart 2011.
De betrokkene geeft in zijn beroepschrift aan dat hij, gezien de omstandigheid dat hij niet binnen de daartoe gestelde termijn zekerheid kon stellen, op 28 maart 2011 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de CVOM. Voorts heeft de betrokkene op de dag van het telefonische contact met de CVOM eveneens zijn brief van 15 maart 2011 per fax aan eerdergenoemde medewerker gezonden.
Bij brief van 27 april 2011 is aan de betrokkene kenbaar gemaakt, dat hij in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord ter zitting van 30 mei 2011, maar dat hij conform artikel 11 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften vanwege het ontbreken van de zekerheidstelling niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ter zitting van 30 mei 2011 is betrokkene verschenen.
4. Uitgangspunt is dat, indien een betrokkene in de procedure bij de kantonrechter met redenen omkleed aanvoert dat hij niet (terstond) in staat is zekerheid te stellen tot het totale van hem verlangde bedrag, de kantonrechter, tenzij hij het daaromtrent aangevoerde reeds aanstonds aannemelijk acht, de betrokkene in de gelegenheid zal moeten stellen op een openbare zitting te worden gehoord omtrent zijn financiële draagkracht.
5. Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht gegrond, dan zal hij het bepaalde in artikel 11, derde lid, WAHV in zoverre buiten toepassing moeten laten als in overeenstemming is met de draagkracht van de betrokkene. Zonodig zal aan de betrokkene een nadere termijn moeten worden gegund waarbinnen hij alsnog de door de kantonrechter vastgestelde zekerheid kan stellen.
Acht de kantonrechter het aangevoerde omtrent de financiële draagkracht ongegrond, dan dient de kantonrechter de betrokkene een nadere termijn te gunnen om alsnog het volledige bedrag van de zekerheidstelling te voldoen.
6. De betrokkene heeft aangegeven dat hij de verlangde zekerheid niet tijdig kon stellen, omdat hij tegen het einde van de maand zijn geld binnenkrijgt en hij niet tijdig zekerheid kan stellen als hij op 3 maart een brief krijgt en daarna vier weken de tijd heeft om te betalen.
7. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de mede ter zitting van 30 mei 2011 door de betrokkene aangevoerde feiten en omstandigheden niet geleid tot de verschoonbaarheid van het ontbreken van de zekerheidstelling. De kantonrechter heeft om die reden de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Uit de gedingstukken blijkt echter niet dat aan de betrokkene een nadere termijn is gegund waarbinnen hij alsnog de zekerheid kan stellen.
8. Na terugwijzing van de zaak dient de kantonrechter een nieuwe termijn te bepalen waarbinnen de betrokkene alsnog zekerheid als bedoeld in artikel 11 WAHV kan stellen en daarvan moet door de griffier van de rechtbank aan de betrokkene mededeling worden gedaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, derde lid, WAHV.
9. Het hof ziet aanleiding nader in te gaan op de gang van zaken met betrekking tot het beroep tegen de inleidende beschikking.
10. Bij brief van 12 november 2010 is door de betrokkene beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. De beroepstermijn eindigde - met inachtneming van het bepaalde in de Algemene termijnenwet - op 29 november 2010. Bij brief van 22 november 2010 is de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. Bij deze brief is het beroepschrift retour gezonden aan de betrokkene omdat het CJIB-nummer niet of niet juist in de brief was vermeld. De brief vervolgt: "Ik verzoek u zo snel mogelijk uw originele beroepschrift inclusief een kopie van de beschikking aan mij retour te sturen, zodat ik het kan behandelen. De verzenddatum van uw originele beroepschrift zal in dat geval blijven gelden als de datum van het instellen van beroep." Op 20 december 2010 is het gevraagde bij de CVOM ingekomen. Op 27 december 2010 is een eerste aanmaning verzonden waarbij de administratieve sanctie is verhoogd. Op 12 februari 2011 is door de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen zes weken na de verzending van de inleidende beschikking zou zijn ingesteld.
11. Niet duidelijk is of er sprake is van een vergissing, omdat het initiëel ingediende beroepschrift over het hoofd is gezien, of dat op grond van het oordeel, dat de inzending van de gevraagde gegevens te laat is geschied, de datum van het originele beroepschrift niet meer gold als datum van het instellen van beroep.
12. Indien het laatste het geval is, overweegt het hof, dat de in reactie op het onvolkomen beroepschrift verzonden brief de nodige duidelijkheid ontbeert. Immers, door de inzending van de benodigde gegevens "zo spoedig mogelijk" te verzoeken is een onzekere, voor verschillende invulling vatbare termijn gecreëerd, die tot onnodige en ongewenste discussie kan leiden. Het hof is van oordeel dat de procedure is gebaat met duidelijkheid en stelt de officier van justitie voor om in voorkomende gevallen een termijn in de brief op te nemen van drie of eventueel twee weken.
13. Wat er zij van het een en ander, het hof constateert dat in ieder geval het beroepschrift is ingekomen op 22 december 2010. In verband daarmee is ten onrechte een eerste aanmaning uitgegaan op 27 december 2010. Deze dient ongedaan gemaakt te worden.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de besteden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Dordrecht ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda en Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.