ECLI:NL:GHLEE:2012:BV1083

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.912-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door onthouding van licht door voorgenomen uitbouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, waarin de vorderingen van [geïntimeerden] zijn toegewezen. De zaak betreft de onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW, veroorzaakt door de voorgenomen uitbouw van de woning van [appellant]. De rechtbank had geoordeeld dat de uitbouw een onrechtmatige daad oplevert, omdat deze de lichtinval in de keuken van [geïntimeerden] aanzienlijk zou verminderen.

De feiten zijn als volgt: [geïntimeerden] zijn eigenaren van een woning die grenst aan de woning van [appellant]. De woningen worden gescheiden door een smalle doorgang. [appellant] heeft een bouwvergunning gekregen voor een uitbouw die de afstand tot de woning van [geïntimeerden] zou verkleinen. [geïntimeerden] hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij vrezen voor een vermindering van lichtinval in hun woning. De gemeente heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna [geïntimeerden] naar de voorzieningenrechter zijn gestapt.

In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, die alle betrekking hebben op de vraag of de uitbouw onrechtmatige hinder toebrengt aan [geïntimeerden]. Het hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de uitbouw inderdaad onrechtmatige hinder oplevert. Het hof heeft de vaststelling van de rechtbank over de lichtinval onderschreven en geoordeeld dat de uitbouw de lichtinval in de keuken van [geïntimeerden] aanzienlijk zal verminderen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 17 januari 2012.

Uitspraak

Arrest d.d. 17 januari 2012
Zaaknummer 200.088.912/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.G. Rissik, kantoorhoudende te Roden,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. J. Bolt, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 29 april 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 mei 2011, zoals hersteld bij exploot van 6 juni 2011, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 28 juni 2011.
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"I. het uw Gerechtshof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad het op 29 april 2011 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen, tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen;
II. opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerden als eisers in eerste aanleg alsnog toe te wijzen;
III geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties."
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Dat het het Gerechtshof behage het vonnis, waarvan beroep, van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen van 29 april 2011 onder zaaknummer 125616/KG ZA 11-102 tussen appellant en geïntimeerden als eisers, te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geïntimeerden niet ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen van geïntimeerden alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"Het Uw Hof moge behagen appellant in diens beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep ongegrond te verklaren, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.8 van genoemd vonnis is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief I is gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief I zal worden overwogen, en aangevuld met enkele andere feiten.
1.1. [geïntimeerden] zijn eigenaren van de woning staande en gelegen te [adres 1]. [appellant] is eigenaar van de naastgelegen woning aan [adres 2].
1.2. De woningen worden gescheiden door een doorgang van circa 1.20 meter breed, welke is gelegen op het erf van [appellant]. De woning van [geïntimeerden] staat op de erfgrens.
1.3. In de zijgevel van [appellant] - aan de kant van de woning van [geïntimeerden] - bevinden zich zowel op de benedenverdieping als op de eerste etage enkele ramen. [appellant] heeft op de eerste etage een dakkapel geplaatst.
1.4. In de zijgevel van het pand van [geïntimeerden] - aan de kant van de woning van [appellant] - is in een ver verleden door één van de vorige bewoners een ondoorzichtig lichtdoorlatend keukenraam aangebracht.
1.5. De gemeente Bedum heeft [appellant] een bouwvergunning verleend om op de eerste etage van zijn woning een uitbouw (in het verlengde van en aangrenzend aan de reeds geplaatste dakkapel, maar dan naar voren geplaatst tot aan de grens van de rechtopstaande gevel) te plaatsen. Door deze uitbouw komt de eerste etage van de woning van [appellant] dichter bij de zijgevel van de woning van [geïntimeerden] te liggen. De afstand van de uitbouw tot de zijgevel van de woning van [geïntimeerden] bedraagt dan nog 1.33 meter.
1.6. Op 13 september 2010 hebben [geïntimeerden] bezwaar ingediend bij de gemeente
Bedum tegen de verleende bouwvergunning. Zij hebben het volgende aangevoerd:
"Geachte B&W van Bedum.
Bij dezen maken wij bezwaar tegen de verleende bouwvergunning van perceel
[adres 2]. Ons huis grenst aan dit perceel met een tussenruimte van 1 meter 33.
Door de voorgenomen verbouwing krijgen wij minder lichtinval in onze keuken. Daarnaast wordt de tussenruimte van beide huizen op de 1e verdieping kleiner. Wij ervaren dit als onprettig. Na overleg met de buurman hadden wij geen probleem met de uitbreiding van de begane grond zodat het halletje smaller werd. Nu er echter een bouwplan ligt waardoor de hele 1e etage naar voren komt, tekenen wij wel bezwaar aan.
Wij verwachten met dit bezwaarschrift een reactie van uw kant."
1.7. In het kader van de bezwarenprocedure hebben [geïntimeerden] onderzoek verricht
naar de te verwachten lichtinvalreductie in hun woning. Uit dit onderzoek is gebleken dat door de uitbouw de lichtinval in de keuken van [geïntimeerden] wordt verminderd. Zonder uitbouw bedraagt de verlichtingssterkte 105 lux.
1.8. Bij besluit van 3 november 2010 heeft het college van B&W van de gemeente
Bedum het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Grief I is mede gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat uit het onderzoek naar de te verwachten lichtvalreductie is gebleken dat de verlichtingssterkte met uitbouw zal afnemen van 105 lux naar 65 lux. Volgens het door [appellant] gedane bewijsaanbod werd daarbij in plaats daarvan een afname geconstateerd van 105 lux naar 75 lux. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden], zal het hof, anders dan de rechtbank, niet als vaststaand feit aannemen dat met uitbouw de verlichtingssterkte zal afnemen tot 65 lux. Grief I is derhalve terecht opgeworpen. Of [appellant] dit zal baten, zal hierna moeten blijken.
De procedure in eerste aanleg
3. [geïntimeerden] hebben [appellant] op 4 april 2011 gedagvaard voor de voorzieningenrechter en - met inachtneming van de vermeerdering van hun eis - primair gevorderd [appellant] te verbieden om de vergunde uitbouw van zijn woning te realiseren en subsidiair om de in deze uitbouw aan te brengen vensters en/of andere openingen ondoorzichtig te maken en te houden en dusdanige voorzieningen aan te brengen en aangebracht te houden dat deze niet geopend kunnen worden.
4. De voorzieningenrechter heeft, na een bezichtiging ter plaatse, bij het bestreden vonnis geoordeeld "dat de uitvoering van de voorgenomen verbouwing een onrechtmatige daad oplevert in de zin van artikel 5:37 BW" en de primaire vordering van [geïntimeerden] toegewezen.
De grieven
5. Het gaat in hoger beroep uitsluitend om de vraag in hoeverre de uitbouw, door de onthouding van licht en het verder ingeklemd raken van de woning van [geïntimeerden], onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW toebrengt aan [geïntimeerden] De grieven hebben alle op die vraag betrekking en lenen zich daarmee voor gezamenlijke behandeling.
6. Vooropgesteld wordt dat volgens vaste jurisprudentie het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder afhangt van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen (Hoge Raad 21 oktober 2005, LJN: AT8823).
7. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting, behoudens het navolgende, geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en die door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof nog het volgende toe.
8. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de eigen waarneming van de voorzieningenrechter, die erop neerkomt dat aannemelijk is dat de uitbouw maakt dat permanent aanzienlijk minder licht in de toch al donkere keuken van [geïntimeerden] zal binnentreden. Enkel die constatering kan de bestreden beslissing al zelfstandig dragen.
9. Voldoende aannemelijk is bovendien geworden dat [appellant] bij de lichtmeting in de woning van [geïntimeerden] - en dus ook bij de wijze waarop deze is uitgevoerd - betrokken is geweest, nu uit zijn eigen stellingen in de memorie van grieven en in zijn pleitnota in eerste aanleg volgt dat zijn bouwadviseur [naam bouwadviseur] van Adviesburo Van der Plas daarbij aanwezig was. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van [appellant] dat geen sprake is geweest van een betrouwbare representatieve meting.
10. Voorts geldt dat de vergunde uitbouw doorzichtige ramen heeft, waarvan [geïntimeerden] hebben gesteld dat deze het licht niet reflecteren. Daarmee is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat het uitvoeren van de uitbouw in de kleur wit ertoe leidt dat de lichtinval door het keukenraam, ondanks deze uitbouw, niet vermindert, zoals [appellant] heeft aangevoerd.
11. Voor zover [appellant] heeft aangeboden om het bewijs van de juistheid van zijn stelling dat geen sprake is van een aanzienlijke onthouding van licht te leveren door het doen horen van getuigen, zal daaraan worden voorbij gegaan reeds omdat in deze procedure in kort geding, gericht op het verkrijgen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad uit hoofde van onverwijlde spoed, daarvoor geen plaats is.
12. De grieven falen.
De slotsom.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep II, 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 284,-- aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, W. Breemhaar en K.M. Makkinga en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.