ECLI:NL:GHLEE:2012:1917

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
CD 107.001.690-01 24 april 2012
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en bewijswaardering in huurgeschil over bedrijfsruimte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen Xandor Beheer B.V. en haar voormalige huurders over schade aan gehuurde bedrijfsruimte. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De appellanten, bestaande uit een vennootschap en haar vennoten, hebben in eerste aanleg als gedaagden gefungeerd. De procedure omvatte getuigenverhoren en de overlegging van diverse producties door beide partijen. Xandor vorderde schadevergoeding voor de kosten van herstel van beschadigde roldeuren en schoonmaakkosten na de oplevering van het pand. Het hof heeft in zijn beoordeling de bewijslevering van Xandor kritisch bekeken. Het hof oordeelde dat Xandor niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van de schade aan de roldeuren, maar dat er wel bewijs was voor de schade aan één onderpaneel en twee ramen. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.062,-- voor de roldeuren. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat Xandor niet kon aantonen dat de kosten voor de reiniging van het pand en het buitenterrein gerechtvaardigd waren, waardoor deze vordering werd afgewezen. Uiteindelijk heeft het hof de vordering van Xandor gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 11.728,13, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 juli 2005. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 april 2012
Zaaknummer 107.001.690/01
(zaaknummer rechtbank: 288692/06-1244)

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

1.
[naam VOF],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
alsmede haar vennoten
2.
[appellant]en
3.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna (in enkelvoud) te noemen:
[appellanten],
procesadvocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen

Xandor Beheer B.V.,

gevestigd te Stadskanaal,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
Xandor,
procesadvocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 21 juni 2011 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Ter uitvoering van de bewijsopdracht in genoemd tussenarrest zijn getuigenverhoren gehouden.
Xandor heeft een memorie na enquête tevens akte overlegging producties genomen, waarbij producties zijn overgelegd.
[appellanten] heeft een antwoordmemorie na enquête genomen, waarbij ook producties zijn overgelegd.
Vervolgens heeft Xandor de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.

De verdere beoordeling

Nieuwe producties
1.
[appellanten] heeft in zijn antwoord memorie na enquête nieuwe producties in het geding gebracht. Het hof zal geen acht slaan op deze producties, waarop Xandor nog niet heeft kunnen reageren. Uit wat het hof hierna zal overwegen, volgt dat [appellanten] daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
Verder over de grieven
2.
In het tussenarrest van 21 juni 2011 heeft het hof de verschillende onderdelen van de vordering van Xandor besproken. Het hof heeft Xandor in de gelegenheid gesteld twee onderdelen van haar vordering - te weten de kosten van reiniging en de kosten van herstel van de roldeuren - te bewijzen.
Xandor heeft één getuige doen horen, [getuige] (hierna: [getuige] ). [getuige] heeft het door Xandor in de procedure ingebrachte rapport van [X] opgesteld. [appellanten] heeft [appellant] en [Y] doen horen.
3.
Xandor diende te bewijzen dat door toedoen van [appellanten] drie roldeuren van het gehuurde zodanig zijn beschadigd dat deze hersteld moesten worden en dat daarmee een bedrag van € 2.508,-- gemoeid is geweest. [getuige] heeft over het eerste deel van dit bewijsthema het volgende verklaard:
“U vraagt mij welke beschadigingen de deuren van het pand hadden toen ik het pand bezichtigde. Uit mijn hoofd zeg ik dat van één deur een raam kapot was en dat van een andere deur de lamellen kapot waren. Er was nog meer schade aan de deuren, maar ik zou het rapport moeten raadplegen om u te kunnen zeggen wat de schade precies was. U houdt mij pagina 5 van het rapport voor. Op die pagina wordt de schade aan de deuren inderdaad gespecificeerd.
In het rapport wordt verwezen naar de foto’s met nummer 64 tot en met nummer 68. Ik laat u de originele foto’s zien. Foto 64 is een overzichtsfoto, waarop de schade niet goed te zien is. Foto 65 toont een kapot raam in één van de deuren. Op foto 66 kun je zien dat een lamel van de bodemsectie en een deel van de zijafdichting beschadigd is. Er is een breuklijntje zichtbaar. Op foto 67 is weer een kapot raam te zien, nu van een andere deur. Van diezelfde deur laat foto 68 wat deuken op die deur zien. U zegt mij dat die deuken voor u niet zichtbaar zijn op de foto. Ik antwoord dat het altijd heel moeilijk is om op een witte ondergrond schade op een foto vast te leggen en zichtbaar te maken. Ik heb de schade toen wel geconstateerd.”
[appellant] heeft als (partij)getuige het volgende verklaard over dit deel van bewijsthema:
“Bij mijn vertrek uit het pand waren twee schuifdeuren beschadigd. Van een deur was het onderpaneel beschadigd, van een andere deur een ruitje.”
4.
Naar het oordeel van het hof heeft Xandor met de verklaring van [getuige] en met het door hem opgestelde rapport niet bewezen dat drie deuren zodanig beschadigd waren dat deze vervangen moesten worden. Het hof acht bewezen dat van één van de deuren het onderpaneel beschadigd is. Dat volgt uit de verklaring van [getuige] , uit de foto’s in het door hem opgestelde rapport en uit de verklaring van [appellant] . Ook acht het hof bewezen dat twee ramen zodanig beschadigd waren dat deze vervangen moesten worden. [appellant] heeft weliswaar verklaard dat slechts één raam beschadigd was, maar uit de foto’s uit het rapport in combinatie met de toelichting op de foto’s door [getuige] , volgt naar het oordeel van het hof dat het twee ramen betreft. Wanneer er al sprake was van meer beschadigingen aan de deuren, heeft Xandor niet bewezen dat de beschadigingen van die aard en omvang waren dat herstel noodzakelijk was.
5.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt al dat Xandor niet heeft bewezen dat met herstel van de schade aan de deuren een bedrag van € 2.508,-- gemoeid was. Het bedrag van € 2.508,-- was immers gebaseerd op de vervanging van drie deuren en niet op de vervanging van één onderpaneel en twee ramen. Uit de door Xandor overgelegde offerte van [X] volgt dat met de vervanging van één raam een bedrag van € 139,-- is gemoeid. De vervanging van een onderpaneel kost volgens die offerte € 1.027,--. [appellanten] heeft een offerte van [X] betreffende het vervangen van een onderpaneel overgelegd die sluit op € 784,--. Het hof stelt vast dat Xandor geen verklaring heeft gegeven voor dit verschil. Xandor heeft dan ook niet bewezen dat de aan haar geoffreerde prijs (en niet de aan [appellanten] geoffreerde prijs) gelijk is aan de naar objectieve maatstaven bepaalde herstelkosten van een onderpaneel.
6.
De slotsom is dat het hof bewezen acht dat Xandor in verband met de beschadiging van de deuren een schade heeft geleden van € 784,-- + € 278,-- (tweemaal € 139,--) = € 1.062,--.
7.
Xandor diende ook te bewijzen dat zij vanwege het niet nakomen door [appellanten] van haar verplichtingen op dit punt kosten voor de reiniging van het door [appellanten] gehuurde pand heeft moeten maken tot een bedrag van € 4.453,80 en kosten voor de afvoer van afval en verdere reiniging van het buitenterrein tot een bedrag van
€ 480,--. Het hof stelt voorop dat uit de door Xandor overgelegde facturen en de toelichting op deze facturen in de memorie na enquête volgt dat de schoonmaakkosten van het buitenterrein al zijn begrepen in het bedrag van
€ 4.453,80. Toewijzing van een bedrag van € 480,-- is dan ook niet aan de orde.
8.
Over dit bewijsthema heeft [getuige] als getuige het volgende verklaard:
“Bij mijn inspectie trof ik zowel op het buitenterrein als binnen een gedeeltelijke vervuiling aan. De vervuiling bestond uit smeer/olie, maar ook uit andere rommel. Ik heb een schoonmaakbedrijf gevraagd om te komen kijken en om een offerte te maken voor het schoonmaken van de aangetroffen vervuiling. Ook die offerte is bij het rapport gevoegd. U kunt in die offerte lezen over de aard van de vervuiling. Een milieubureau heeft onderzoek gedaan naar de milieukundige situatie. Het rapport van dat bureau is als bijlage bij mijn inspectierapport gevoegd. Uit het rapport blijkt dat sprake is van verontreiniging met olie.
Op de foto’s met nummer 69 tot en met 73 treft u beelden aan van de vervuiling van het buitenterrein. U ziet daar vervuiling door olie/smeer, roestplekken en andere rommel. Voor wat betreft die andere rommel, die was mijns inziens niet te beschouwen als zwerfvuil, vuil dat bij het enige tijd niet gebruiken van het terrein van elders op het terrein is terechtgekomen.
De foto’s met nummer 74 tot en met 84 geven een beeld van de vervuiling binnen. Er zijn donkere vlekken te zien op de vloer. Dat is volgens mij olie/smeer. Er was deels sprake van een verkleuring van het beton door het morsen met olie, deels was er nog een olieachtige substantie aanwezig. Ik weet niet meer welk deel van de vloer vervuild was, dus ook niet of het een groot of een klein deel van de vloer betrof.”
[appellant] heeft over dit bewijsthema onder meer verklaard:
“Toen ik het pand moest verlaten, heb ik de heer [Y] opdracht gegeven om de inventaris te verwijderen en het pand bezemschoon op te leveren. [Y] heeft die opdracht uitgevoerd. Ik heb ook een container gehuurd om daar het restafval in te kunnen laten afvoeren. [Y] was ergens in de maand juli 2005 klaar met zijn werk. Ik had toen nog tijd om de zijwanden van binnen schoon te maken. Op 1 augustus 2005 was alles klaar en schoon. Die dag heb ik het pand opgeleverd. [voormalig verhuurder] was tevreden. Hij complimenteerde mij met hoe het eruit zag. Schoonmaakbedrijf [Z] heeft de buitenkant van het pand schoongemaakt.
Toen ik het pand opleverde, lag er geen olie op de vloer. Er was misschien wel een klein vlekje op de betonnen vloer aanwezig, waardoor de vloer verkleurd was, maar de vloer was niet vies.”
[Y] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Toen wij klaar waren met ons werk, was het pand leeg en bezemschoon. De vloer zag eruit zoals een gemiddelde betonvloer in een garage. Er waren her en der oliesporen in de vloer zichtbaar, maar er lagen geen plassen olie. Ik kan me niet herinneren hoe het buitenterrein er toen uitzag en weet ook niet of de roldeuren beschadigd waren.”
9.
Naar het oordeel van het hof heeft Xandor met de verklaring van [getuige] en diens rapport het bewijs niet geleverd. De verklaring van [getuige] wordt weersproken door de verklaringen van [Y] en [appellant] . [getuige] verwijst naar de foto’s in zijn rapport, maar deze zijn naar het oordeel van het hof voor wat betreft de binnenzijde van het pand allerminst duidelijk. Bovendien heeft [appellanten] gemotiveerd weersproken dat (alle) foto’s na de oplevering zijn genomen en heeft hijzelf foto’s in het geding gebracht die een ander licht werpen op de (vermeende) verontreiniging van het pand en het terrein. De offerte van het schoonmaakbedrijf waarnaar [getuige] verwijst, legt geen doorslaggevend gewicht in het voordeel van Xandor in de schaal. Uit de offerte blijkt niet dat deze is gebaseerd is op een eigen bezichtiging van de situatie door de eigenaar van het bedrijf of op een opgave van [getuige] . Ook het rapport van het milieubureau bewijst niet dat de vloer van het gehuurde (ernstig) vervuild was ten tijde van de oplevering. In dit verband overweegt het hof dat de aanwezigheid van oliesporen op de vloer van een jarenlang overeenkomstig de bestemming als een garage gebruikt pand niet betekent dat het pand niet correct is opgeleverd.
10.
Nu Xandor niet is geslaagd in de bewijslevering, is de vordering betreffende de schoonmaakkosten niet toewijsbaar.
11.
Uit wat hiervoor en in genoemd tussenarrest is overwogen, volgt dat van de vordering van Xandor in elk geval de volgende posten toewijsbaar zijn:
a. herstelkosten buitengevel € 9.400,--
e. herstel roldeuren € 1.062,--
f. huurderving
€ 1.266,13 +totaal € 11.728,13
Dit bedrag is aanzienlijk lager dan het aanvankelijk door Xandor (exclusief expertise en buitengerechtelijke kosten) op basis van het rapport van [X] gevorderde bedrag van ongeveer € 45.000,--. Het hof ziet daarin aanleiding de vordering betreffende de kosten van het rapport van [X] te matigen tot een bedrag van € 750,--, ongeveer 25% van het gevorderde bedrag. Het rapport heeft slechts voor een beperkt deel van de vordering en voor een deel van de in het rapport behandelde schadeposten gediend als grondslag voor de vaststelling van de schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
12.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar. De vordering is onvoldoende gespecificeerd. Een opgave van de door de advocaat van Xandor aan buitengerechtelijke werkzaamheden bestede tijd ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre het gevorderde bedrag in een redelijke verhouding staat tot de aan buitengerechtelijke werkzaamheden bestede tijd. Bovendien waren de buitengerechtelijke werkzaamheden gericht op het innen van een bedrag dat ongeveer viermaal zo hoog is als het toewijsbare bedrag.
13.
Over het toewijsbare bedrag is wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) verschuldigd. [appellanten] heeft geen verweer gevoerd tegen de (primair) gevorderde ingangdatum, zodat het hof die datum, 1 juli 2005, zal hanteren.
Slotsom
14.
In het tussenarrest van 31 maart 2009 heeft het hof grief III verworpen. Uit wat het hof in het tussenarrest van 21 september 2010 heeft overwogen, volgt dat grief II faalt en grief IV slaagt. Uit het tussenarrest van 21 juni 2011 en uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat grief I gedeeltelijk slaagt.
15.
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen en de vordering van Xandor toewijzen tot een bedrag van € 11.728,13, te vermeerderen met wettelijke rente. Omdat de vordering van Xandor voor een deel toewijsbaar is, en Xandor in zoverre terecht een procedure aanhangig heeft gemaakt, maar het toewijsbare bedrag veel lager is dan het gevorderde bedrag, waarbij het hof zich (mede gelet op wat het in genoemd tussenarrest heeft overwogen) niet aan de indruk kan ontrekken dat de vordering is gemajoreerd, zal het hof de kosten van de procedure in eerste aanleg en in appel compenseren. Partijen dragen dan ook ieder de eigen proceskosten (inclusief de kosten van beslaglegging).
16.
Bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht naast toewijzing van een geldbedrag heeft Xandor geen belang. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
De beslissing:
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellanten] om aan Xandor te betalen een bedrag van € 11.728,13,
te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2005 tot
aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger
beroep, in die zin dat partijen elk de eigen proceskosten dragen;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en
M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 april 2012 in bijzijn van de griffier.