ECLI:NL:GHLEE:2011:BV2293

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.400
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van handelaarskenteken in het kader van bedrijfsactiviteiten en de bewijslast voor de kentekenhouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 januari 2011. De zaak betreft de betrokkene, die in beroep ging tegen een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd voor het niet op de voorgeschreven wijze gebruiken van een handelaarskenteken. De betrokkene, eigenaar en directeur van een erkend importbedrijf, ontkende niet dat hij een handelaarskenteken voerde, maar stelde dat het gebruik daarvan was toegestaan voor werkzaamheden en dat hij hiervoor geen bewijs hoefde te leveren.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene op het moment van staandehouding op een afstand van meer dan 200 kilometer van zijn bedrijf was, wat vragen opriep over het gebruik van het voertuig in het kader van bedrijfsactiviteiten. Het hof oordeelde dat het aan de betrokkene was om aannemelijk te maken dat het gebruik van het handelaarskenteken gerechtvaardigd was. De betrokkene slaagde hier niet in, aangezien hij geen bewijs kon leveren van de rechtmatigheid van het gebruik van het voertuig op het tijdstip en de plaats van de gedraging. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek tot vergoeding van proceskosten af.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de kentekenhouder bij het gebruik van een handelaarskenteken en de noodzaak om aan te tonen dat het gebruik in overeenstemming is met de wettelijke vereisten, zoals vastgelegd in artikel 44 van het Kentekenreglement. Het hof concludeerde dat de gedraging was verricht en dat er geen grond was voor het toekennen van proceskosten aan de betrokkene.

Uitspraak

WAHV 200.081.400
29 juni 2011
CJIB 138116793
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
van 5 januari 2011
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Daarbij is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 juni 2011. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. A. Dijkstra.
De betrokkene heeft ter zitting van het hof verzocht om vergoeding van reiskosten.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “als kentekenhouder het handelaarskenteken niet op de voorgeschreven wijze gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 december 2009 om 14:40 uur op de Loosduinseweg te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [AB-00-00].
2. De betrokkene voert aan dat hij eigenaar en tevens directeur is van een door de RDW erkend importbedrijf, genaamd [bedrijf]. Hij ontkent niet dat de auto die hij op het tijdstip van constatering van de gedraging bestuurde een handelaarskentekenplaat voerde. Zijns inziens is het gebruik daarvan toegestaan ten behoeve van het uitvoeren van werkzaamheden en hoeft hij zulks niet te bewijzen of redenen voor het gebruik op te geven. Ter zitting heeft de betrokkene verklaard dat hij op het moment van staandehouding de auto, zijn eigen auto, juist had opgehaald bij een handelaar in de Lekstraat te Den Haag. Hij had de auto daar eerder naar toe gebracht en zou deze daar later ook weer naar toe brengen.
3. Het hof verstaat het beroep van de betrokkene aldus dat het handelaarskenteken aan hem was opgegeven en dat het op het tijdstip van de gedraging werd gebruikt in het kader van bedrijfsactiviteiten.
4. Artikel 44 van het Kentekenreglement (KR) luidt als volgt:
1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.
2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.
3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.
5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.
5. De Nota van Toelichting bij het Besluit van 6 oktober 1994, houdende uitvoering van de Wegenverkeerswet 1994 (Kentekenreglement), Stb. 760, houdt op blz. 53 ten aanzien van artikel 44 KR het volgende in:
“In dit artikel zijn bepalingen van algemene strekking opgenomen inzake het gebruik van handelaarskentekens. De nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden bij ministeriële regeling. (…) Het handelaarskentekenbewijs mag niet voor ieder willekeurig voertuig worden gebruikt. Ingevolge het tweede lid mag het bewijs worden gebruikt voor te repareren of te herstellen voertuigen. Het derde lid schrijft voor wanneer een handelaarskenteken moet worden gebruikt, namelijk wanneer het een voertuig in bedrijfsvoorraad betreft. Een en ander betekent, dat het handelaarskentekenbewijs niet mag worden gebruikt voor bijvoorbeeld privé-voertuigen, voertuigen "van de zaak" of voertuigen die voor een korte periode aan klanten worden uitgeleend in afwachting van de reparatie van hun eigen voertuig.
Het vierde lid geeft aan dat met het handelaarskenteken uitsluitend gebruik van de weg mag worden gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het betrokken bedrijf. (…)”
6. Uit doel en strekking van artikel 44 KR volgt, mede gelet op hetgeen in de Nota van Toelichting daaromtrent is vermeld, dat het in het vierde lid van artikel 44 vermelde “gebruik van de weg (…) in het kader van bedrijfsactiviteiten” in elk geval beperkt is tot voertuigen “als bedoeld in het tweede en derde lid,” dus tot voertuigen die ter bewerking of herstel ter beschikking zijn gesteld aan het desbetreffende garagebedrijf, dan wel tot voertuigen “die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven” (vgl. Hoge Raad 2 februari 1999, VR 1999/75).
7. Uit de voorwaarden die in artikel 44 van het KR aan het gebruik worden gesteld, in het bijzonder het woord “uitsluitend” in het vierde lid, volgt voorts dat, indien het handelaarskenteken wordt gebruikt voor een voertuig waarmee gebruik wordt gemaakt van de weg, in geval van twijfel op de kentekenhouder de last rust aannemelijk te maken dat dit plaatsvindt in het kader van bedrijfsactiviteiten van de kentekenhouder.
8. Het hof stelt vast dat de betrokkene is staande gehouden op een zondagmiddag op een afstand van ruim 200 kilometer van zijn bedrijf. Dit roept de vraag op of het voertuig toen aldaar werd gebruikt in het kader van bedrijfsactiviteiten. Het ligt daarom, anders dan de betrokkene stelt, niet op de weg van de verbalisant om aan te tonen dat het voertuig niet werd gebruikt in het kader van de bedrijfsactiviteiten, maar op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat dit wel het geval was. Daarin is hij niet geslaagd. De betrokkene heeft naar aanleiding van de staande houding en verder in de procedure niet meer aangegeven dan dat aan de kentekenhouder door de Dienst wegverkeer een erkenning is verleend. Deze erkenning zegt evenwel niets over de rechtmatigheid van het gebruik van het voertuig op het tijdstip en de plaats van de gedraging. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft de betrokkene inzicht willen geven in de activiteiten die hij daar op dat moment verrichtte. Een begin van onderbouwing daarvan, bijvoorbeeld door het overleggen van een verklaring van de handelaar waar de auto gestald zou zijn geweest, heeft de betrokkene echter niet geleverd. Ook heeft de betrokkene de volledige naam van de handelaar niet kunnen noemen.
9. Aldus is de betrokkene er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij op het tijdstip van de gedraging gerechtigd was gebruik te maken van het handelaarskenteken. Het hof stelt daarom vast dat de gedraging is verricht en zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld is er geen grond voor vergoeding van proceskosten.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.