ECLI:NL:GHLEE:2011:BV2275

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.830
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
  • mr. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sanctie voor verkeersgedrag op autosnelweg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Haarlem, die op 15 februari 2011 een beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en de inleidende beschikking van de officier van justitie vernietigde. De betrokkene, wonende te [woonplaats], was als kentekenhouder beboet voor het niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg of autosnelweg, een overtreding die op 18 juni 2010 om 11.32 uur op de Rijksweg A7 te Zaandam zou zijn gepleegd. De kantonrechter oordeelde dat er aanleiding was om af te zien van sanctieoplegging, maar het gerechtshof Leeuwarden oordeelt anders.

Het hof stelt vast dat de gedraging voldoende is aangetoond door de ambtsedige verklaring van de verbalisant, die verklaarde dat de betrokkene op de linkerrijstrook reed en niet is staande gehouden omdat hij bezig was met een zoektocht naar gewapende overvallers. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sanctie opgelegd mocht worden, aangezien de gedraging wel degelijk heeft plaatsgevonden. De betrokkene had geen specifieke feiten aangedragen die de verklaring van de verbalisant in twijfel trokken.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep van de betrokkene ongegrond. De beslissing van de officier van justitie wordt daarmee bevestigd, en de inleidende beschikking blijft van kracht. Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 juli 2011.

Uitspraak

WAHV 200.085.830
4 juli 2011
CJIB 142864082
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Haarlem
van 15 februari 2011
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Haarlem genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg of autosnelweg”, welke gedraging zou zijn verricht op 18 juni 2010 om 11.32 uur op de Rijksweg A7 te Zaandam met het voertuig met het kenteken [AB-AB-00].
2. De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd. Hiertoe heeft de kantonrechter het volgende overwogen in diens beslissing:
“Uit de stukken die zich in het dossier bevinden, blijkt voldoende dat de in de bestreden beschikking van de officier van justitie genoemde gedraging is begaan. Er is echter aanleiding om af te zien van sanctieoplegging. De bestreden beslissing van de officier van justitie kan dan ook niet gehandhaafd blijven.”
3. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Niet blijkt waarom aanleiding bestaat oplegging van een sanctie achterwege te laten, terwijl is komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verbalisant in het onderhavige geval op kenteken mocht bekeuren.
4. De betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de verbalisant haar had moeten staande houden, zodat zij diens waarneming ter plekke op waarheid had kunnen controleren en hoor en wederhoor toegepast had kunnen worden. Bovendien twijfelt de betrokkene aan de betrouwbaarheid van de waarneming van de verbalisant, aangezien de verbalisant bij een zoektocht naar drie gewapende overvallers betrokken was.
5. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 3, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990):
“Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.”
6. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:
“Bestuurder van genoemd voertuig reed op linkerrijstrook A7 links. Vanaf de Rijksweg A8 richting Prins Bernhardplein. Dit over een afstand van meer dan 3 kilometer. Hierbij werd ze door 2 voertuigen rechts ingehaald.
Bestuurder is niet staande gehouden omdat ik, verbalisant, bezig was met de zoektocht naar 3 gewapende overvallers.”
8. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu de betrokkene, anders dan de ontkenning dat zij de haar verweten gedraging heeft verricht, geen voor haar zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
9. Voor zover de betrokkene meent dat zij - doordat zij niet is staande gehouden - zich niet tegen de gedraging kon verdedigen, overweegt het hof als volgt.
Uitgangspunt in WAHV-zaken is dat de inleidende beschikking ten aanzien van het kenteken van het voertuig, de aard, plaats en tijd van de gedraging voldoende gegevens bevat om de gedraging waarop de beschikking betrekking heeft te individualiseren (vergelijk onder meer Hof Leeuwarden 26 januari 2005, LJN AS8373, gepubliceerd op rechtspraak.nl). Dat brengt mee dat van de betrokkene mag worden verwacht dat zij op basis van de inleidende beschikking in staat is de bezwaren tegen die beschikking te formuleren.
10. Ten aanzien van het verweer dat de verbalisant de betrokkene niet heeft staande gehouden, overweegt het hof als volgt.
11. Artikel 5 WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
12. Uit de verklaring van de verbalisant blijkt dat de verbalisant de betrokkene niet heeft staande gehouden, omdat hij bezig was met een zoektocht naar drie gewapende overvallers. Onder die omstandigheden is het begrijpelijk dat de verbalisant geen prioriteit heeft toegekend aan een staandehouding van betrokkene. Naar het oordeel van het hof houdt de verklaring van de verbalisant daarom genoegzaam in dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het betrokken voertuig heeft voorgedaan. In dat geval mocht de verbalisant volstaan met het bekeuren op kenteken. Het verweer van de betrokkene hieromtrent faalt derhalve.
13. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de inleidende beschikking terecht aan de betrokkene is opgelegd. Dat brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond zal verklaren.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.