ECLI:NL:GHLEE:2011:BU8306

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.517-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en vernietigingsgrond echtgenoot

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen vonnissen van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die door [geïntimeerde 1] was gesloten met Dexia Bank Nederland N.V., de rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Varde vorderde betaling van een bedrag van € 38.309,59 op basis van deze overeenkomst. De rechtbank had eerder de vordering van Varde afgewezen, omdat zij niet voldoende had onderbouwd dat [geïntimeerde 1] aan zijn verplichtingen had voldaan. Varde stelde dat de echtgenote van [geïntimeerde 1] geen toestemming had gegeven voor de overeenkomst, wat volgens de wet vernietigbaar zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de vaststellingsovereenkomst, die door [geïntimeerde 1] was ondertekend, niet de toestemming van de echtgenote vereiste. Het hof concludeerde dat Varde haar vordering voldoende had onderbouwd en dat de eerdere afwijzing door de rechtbank niet stand kon houden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en bekrachtigde het verstekvonnis van 24 maart 2010, waarbij de vordering van Varde werd toegewezen, met een aanpassing van de buitengerechtelijke kosten. De kosten van de verzetprocedure werden aan de zijde van Varde begroot en [geïntimeerden] werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 december 2011
Zaaknummer 200.083.517/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin (Ierland),
appellante,
in eerste aanleg: geopposeerde,
hierna te noemen: Varde,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens, kantoorhoudende te Spijkenisse,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: oppossanten,
hierna te nomen: [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] en
gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. L.S. Slinkman , kantoorhoudende te Appingedam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 24 maart 2010, 25 augustus 2010 en 17 november 2010 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 februari 2011 is door Varde hoger beroep ingesteld van de vonnissen van 25 augustus 2010 en 17 november 2010 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 15 maart 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"de thans bestreden vonnissen van de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen op 25 augustus 2010 en 17 november 2010 onder zaak- en rolnummer 324312\CV EXPL 10-3717 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Varde alsnog (geheel0 toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
[geïntimeerden] hebben geen memorie van antwoord genomen: tegen hen is ter rolle van 18 oktober 2011 een akte niet dienen gevraagd en verleend.
Ten slotte heeft Varde de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Varde heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De kantonrechter heeft in zijn vonnissen geen feiten vastgesteld zodat het hof dat alsnog zal doen. Tussen partijen staat, op grond van het verhandelde in de eerste aanleg, het volgende vast.
1.1 Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., tevens handelend onder de naam Legio en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
1.2 [geïntimeerde 1] heeft in 1999 met de rechtsvoorgangster van Dexia een effectenleaseovereenkomst 'WinstVerDriedubbelaar' met een totale leasesom van € 23.521,07 gesloten onder contractnummer 74211803.
1.3 [geïntimeerde 1] heeft op 21 maart 2003 door middel van ondertekening van het aanmeldingsformulier aangegeven in te gaan op het Dexia Aanbod.
1.4 Dexia heeft haar vorderingen op [geïntimeerde 1] aan Varde geleverd door middel van een akte van cessie en mededeling ex art. 3:94 BW.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. Varde heeft van [geïntimeerde 1] betaling van een bedrag van € 38.309,59 gevorderd. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. De rechtsvoorgangsters van Dexia hebben een viertal effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde 1] gesloten, die alle zijn geëindigd. De opbrengst van de verkoop van de aandelen was ontoereikend om de restschuld te voldoen. Partijen hebben vervolgens een vaststellingsovereenkomst - het Dexia Aanbod - gesloten. [geïntimeerde 1] is genoemd bedrag uit hoofde van die vaststellingsovereenkomst en terzake van rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd, aldus Varde.
3. De vordering van Varde is aanvankelijk bij verstekvonnis van 24 maart 2010
toegewezen met dien verstande dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn gematigd tot een bedrag van € 1.190,--. Aldus werd een totaalbedrag van
€ 34.779,33 vermeerderd met rente over € 31.468,44 toegewezen.
4. [geïntimeerde 1] is vervolgens in verzet gekomen en heeft gevorderd hem te ontheffen van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij het verstekvonnis van 24 maart 2010 en Varde niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering althans haar deze te ontzeggen met veroordeling van Varde in de kosten van de verstekprocedure en de kosten van het verzet.
[geïntimeerde 1] heeft het volgende aangevoerd. Hij heeft de omvang van de vordering van Varde betwist. Hij heeft erkend dat hij één effectenleaseovereenkomst (contractnummer 74211803) met een rechtsvoorgangster van Dexia heeft gesloten, maar hij heeft weersproken dat hij ook de overige drie door Varde genoemde effectenleaseovereenkomsten is aangegaan. Wel heeft hij bevestigd dat hij het aanmeldingsformulier voor het Dexia Aanbod heeft ondertekend.
[geïntimeerde 2] heeft zich, na daartoe bij incidenteel vonnis van 25 augustus 2010 in de gelegenheid te zijn gesteld, gevoegd aan de zijde van [geïntimeerde 1].
[geïntimeerden] hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen omdat [geïntimeerde 2] de effectenleaseovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst niet mede heeft ondertekend.
5. De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 17 november 2010 het vonnis van 24 maart 2010 waarvan verzet vernietigd en de vorderingen van Varde alsnog afgewezen. Daartoe heeft hij in de rechtsoverwegingen 4 en 5 overwogen:
"4. Vast staat dat [geïntimeerde 1] op 21 maart 2003 door ondertekening van het aanmeldingsformulier de vaststellingsovereenkomst vervat in het Dexia Aanbod heeft aanvaard. Dat zijn echtgenote het aanmeldingsformulier niet heeft ondertekend betekent niet dat er geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. Hiertoe zijn ook geen argumenten aangevoerd. Wel kan worden geconstateerd dat [geïntimeerde 2] geen partij is bij deze overeenkomst; dit is echter niet relevant nu de op deze overeenkomst gebaseerde vordering niet tegen haar is gericht.
5. [geïntimeerde 1] heeft door ondertekening van het Dexia Aanbod zijn recht om zich te verweren tegen aanspraken uit de met Dexia gesloten overeenkomsten prijsgegeven. Dat hij geen concrete verweren heeft gevoerd is in dat licht enkel opmerkelijk. [geïntimeerde 1] is gebonden aan de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Te dien aanzien moet echter geconstateerd worden dat Varde heeft nagelaten op enige wijze te onderbouwen waar die verplichtingen uit voortvloeien, waar deze uit bestaan en hoe deze zijn opgebouwd. Daarbij is van belang dat van de door Varde genoemde aandelenleaseovereenkomsten die ten grondslag zouden liggen aan de vaststellingsovereenkomst er slechts één is overgelegd. Ook uit die ene is echter niet op te maken hoe de thans ingediende vordering is opgebouwd. Zo is, onder meer, niet na te gaan of er sprake was van een restschuld, hoe hoog die is en in welke mate Dexia door de vaststellingsovereenkomst [geïntimeerde 1] tegemoet is gekomen.(…)"
Bespreking van de grieven
6. Varde heeft geen grieven geformuleerd tegen het vonnis van 25 augustus 2010 Voor zover haar hoger beroep tegen dat vonnis is gericht, zal zij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
7. Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter (in r.o. 5 van het eindvonnis) dat Varde heeft nagelaten haar vordering naar behoren te onderbouwen.
8. Varde heeft bij memorie van grieven de volgende stukken in het geding gebracht:
Productie 1: afschriften van de met [geïntimeerde 1] gesloten effectenleaseovereenkomsten die aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag liggen:
"Koersleasen" contractnummer 41000678 d.d. 7 april 1998,
"Feestplan II" contractnummer 59001081 d.d. 21 april 1998,
"WinstVerDriedubbelaar"contractnummer 74211803 d.d. 24 juni 1999 en
"WinstVer10dubbelaar" contractnummer 76003015 d.d. 28 september 2000.
Productie 2: Juridische Documenten Dexia Aanbod.
Productie 3: Een viertal brieven met eindafrekeningen waarin Dexia [geïntimeerde 1] bericht dat zij in verband met een betalingsachterstand is overgegaan tot beëindiging van de effectenleaseovereenkomsten en tot gedwongen verkoop van de effecten, waarna restschulden resteerden.
Productie 4: Specificatie effectenleaseovereenkomsten t.n.v. [geïntimeerde], waarin wordt uiteengezet dat na verrekening van dividend de volgende schulden resteren:
contractnummer 41000678 € 5.875,02
contractnummer 59001081 € 13.372,67
contractnummer 74211803 € 8.438,40
contractnummer 76003015 € 3.783,35
Het hof is van oordeel dat Varde haar vordering daarmee alsnog naar behoren heeft onderbouwd. Het verweer van [geïntimeerden] dat de vordering van Varde onvoldoende is gespecificeerd, gaat in het licht van de thans overgelegde producties niet meer op. In zoverre slaagt grief I. Of dit ook tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt, zal blijken uit het hierna volgende.
9. [geïntimeerden] hebben in hoger beroep niet van antwoord geconcludeerd.
De devolutieve werking van het appel brengt evenwel mee dat het hof - bij het gegrond bevinden van één van de grieven - alsnog de door de kantonrechter verworpen of onbesproken gelaten verweren dient te beoordelen.
10. Bij conclusie van repliek in oppositie in eerste aanleg heeft [geïntimeerde 1] erkend dat hij de effectenleaseovereenkomst "WinstVerDriedubbelaar" met contractnummer 74211803 alsmede het aanmeldingsformulier voor het Dexia Aanbod heeft ondertekend. Hij heeft bij gebrek aan wetenschap ontkend dat hij ook de overige drie door Varde genoemde overeenkomsten heeft ondertekend en heeft Varde uitgenodigd deze overeenkomsten in het geding te brengen.
11. Het hof acht deze "ontkenning bij gebrek aan wetenschap" in het licht van de thans als productie 1 in het geding gebrachte stukken, die alle ter plaatse van 'handtekening lessee' voorzien zijn van een - op het oog identieke - handtekening, onvoldoende gemotiveerd en verwerpt dat verweer dan ook.
12. [geïntimeerden] hebben voorts benadrukt dat [geïntimeerde 2] de effectenleaseovereenkomsten en de vaststellingsovereenkomst niet mede heeft ondertekend. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat daardoor geen overeenkomst tussen (de rechtsvoorgangers van) Dexia en [geïntimeerde 1] tot stand is gekomen.
13. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Voor het aangaan van een als koop op afbetaling te kwalificeren effectenleaseovereenkomst behoeft een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot (art. 1:88 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Gaat de echtgenoot een dergelijke rechtshandeling zonder toestemming aan, dan is die rechtshandeling vernietigbaar; slechts de andere echtgenoot kan een beroep op de vernietigingsgrond doen (art. 1:89 lid 1 BW). Het hof heeft in hetgeen [geïntimeerden] hebben aangevoerd niet de stelling kunnen ontwaren dat [geïntimeerde 2] (tijdig) een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van de effectenleaseovereenkomsten.
Voor het aangaan van een vaststellingsovereenkomst geldt niet het vereiste dat dit met toestemming van de echtgenote geschiedt. Het hof onderschrijft daarom het oordeel van de kantonrechter in zijn vonnis van 17 november 2010 dat [geïntimeerde 1] gebonden is aan de uit de vaststellingsovereenkomst (Overeenkomst Dexia Aanbod) voortvloeiende verplichtingen.
14. Artikel 5.1.2 van de Overeenkomst Dexia Aanbod houdt onder meer in:
"Deelnemer verklaart dat hij terzake van de DA-Effectenlease-overeenkomst(en) en/of de NDA-Effectenlease-overeenkomst(en) afstand doet van alle door of namens hem of te zijnen behoeve door derden jegens Dexia en/of enige tussenpersoon bij de totstandkoming van die effectenlease-overeenkomsten betrokken tussenpersoon, gepretendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schadevergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdend met die effectenlease-overeenkomst(en) (…)
Voor zover [geïntimeerde 1] in eerste aanleg het verweer heeft gevoerd dat hij bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten heeft gedwaald, kan dat verweer hem, gelet op het bepaalde in artikel 5.1.2 van de vaststellingsovereenkomst, niet baten.
15. [geïntimeerde 1] heeft in zijn verzetdagvaarding in eerste aanleg weliswaar betwist dat hij zijn verplichtingen uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten niet is nagekomen en dat hij nog iets aan Varde verschuldigd is, maar het hof acht die blote ontkenning - die op geen enkele wijze is gestaafd, ook niet door bijvoorbeeld betalingsbewijzen - in het licht van de thans door Varde overgelegde stukken onvoldoende en gaat daaraan dan ook voorbij. De vordering van Varde is toewijsbaar op de wijze als in het verstekvonnis van 24 maart 2010 vermeld.
16. Uit het voorgaande vloeit voort dat ook grief II doel treft.
Slotsom
17. Varde zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het vonnis van 25 augustus 2010.
Het (verzet)vonnis van 17 november 2010 zal worden vernietigd en het (verstek)vonnis van 24 maart 2010 zal worden bekrachtigd. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter in het vonnis van 24 maart 2010 dat het door Varde gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten bovenmatig is en gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1190,-- (conform het kantonrechtersliquidatietarief, staffel incassokosten).
[geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
Deze kosten worden aan de zijde van Varde tot aan deze uitspraak wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft als volgt begroot:
in eerste aanleg op € 400,-- (1 punt à € 400,-) in de hoofdzaak en op € 200,-- (1/2 punt à € 400,--) in het incident en in hoger beroep op € 1.158,-- (1 punt, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart Varde niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het vonnis van de kantonrechter van 25 augustus 2010;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 17 november 2010
en opnieuw rechtdoende:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 24 maart 2010;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van de verzetprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot deze aan de zijde van Varde tot aan deze uitspraak
in eerste aanleg in de hoofdzaak op € 400,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op nihil aan verschotten en in het incident op € 200,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op nihil aan verschotten
en in hoger beroep op € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op
€ 1.859,81 aan verschotten.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.M.A. Wind en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 december 2011 in bijzijn van de griffier.