Arrest d.d. 13 december 2011
Zaaknummer 200.096.344/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.M. de Jonge, kantoorhoudende te Emmen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 22 september 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht (hierna: de voorzieningenrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 oktober 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 november 2011.
De grieven zijn vermeld in de dagvaarding in hoger beroep. De conclusie van deze dagvaarding (met één productie, zijnde het bestreden vonnis) luidt:
"(…) bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het tussen partijen gewezen vonnis van 22 september 2011 (…) en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de vordering van eiser in eerste aanleg, thans geïntimeerde, af te wijzen, althans dat het gerechtshof die voorzieningen zal treffen, zoals deze in goede justitie mocht vermenen te behoren, kosten rechtens"
[appellante] heeft van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord (met vier producties, waaronder het bestreden vonnis) heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel dat haar grieven worden afgewezen, en voorts met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, zulks uitvoerbaar bij voorraad."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief ontwikkeld, inhoudende dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vordering van appellante heeft afgewezen (het hof begrijpt: ten onrechte de vordering van [geïntimeerde] heeft toegewezen).
De beoordeling
de feiten
1.1 Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof van deze feiten zal uitgaan. Deze feiten komen, samen met hetgeen overigens over de feiten is komen vast te staan, in het kort op het volgende neer.
1.2 [appellante] en [geïntimeerde] zijn gewezen echtgenoten.
1.3 Bij beschikking van 19 augustus 2009 heeft de rechtbank op gemeenschappelijk verzoek van partijen als volgt beslist:
verklaart de echtgenoten, die op 20 september 2002 in de gemeente Reiderland met elkaar zijn gehuwd, gescheiden van tafel en bed;
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 2003], [kind 2], geboren [in 2004], [kind 3], geboren [in 2006], en [kind 4], geboren [in 2008], voortaan bij de vrouw zal zijn;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in het daarvoor bestemde register, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen telkens per kind bij vooruitbetaling moet uitkeren € 150,- (honderdvijftig euro) per maand;
bepaalt de omgang tussen de man en voornoemde minderjarigen als volgt: de minderjarigen zullen, zolang de man nog geen eigen woning heeft, elke zondagmiddag van 13:00 uur tot 16:30 uur bij de man verblijven, waarbij de man zal halen en brengen en zodra de man over eigen woonruimte beschikt, heeft de man omgang van een weekend in de veertien dagen, van zaterdag 09:30 uur tot zondag 16:30 uur, waarbij de man zal halen en brengen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behoudens ten aanzien van de scheiding van tafel en bed.
1.4 Sedert juli 2011 weigert [appellante] uitvoering te geven aan de in voormelde beschikking vastgelegde omgangsregeling.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 [geïntimeerde] vordert nakoming van de omgangsregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede een machtiging om het vonnis met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen.
2.2 [appellante] heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
2.3 Bij vonnis van 22 september 2011 waarvan beroep, waarin [appellante] is aangeduid als "de vrouw" en [geïntimeerde] "de man" wordt genoemd, heeft de voorzieningen¬rechter als volgt beslist:
veroordeelt de vrouw de bij beschikking van 19 augustus 2009 van de rechtbank Leeuwarden tussen de man en de minderjarigen
[kind 1], geboren [in 2003],
[kind 2], geboren [in 2004],
[kind 3], geboren [in 2006], en
[kind 4], geboren [in 2008].
bepaalde omgangsregeling na te leven, voor de eerste keer in het tweede weekend na de betekening van dit vonnis;
bepaalt dat de vrouw voor iedere dag dat zij in gebreke blijft na de betekening van dit vonnis voornoemde omgangsregeling na te leven een dwangsom verbeurt van € 250,-- (tweehonderdvijftig euro);
stelt het maximum van de door de vrouw te verbeuren dwangsommen vast op € 5.000,-- (vijfduizend euro);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
ten aanzien van het procesdossier
3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord vier producties in het geding gebracht. Drie daarvan behoren tot de stukken van het geding in eerste aanleg. De vierde productie is het exploot van betekening van het bestreden vonnis aan [appellante], welke betekening heeft plaatsgevonden op 30 september 2011. [appellante] heeft op deze producties niet meer kunnen reageren. Indien uit hetgeen hierna volgt mocht blijken dat [appellante] hierdoor in haar procesbelangen wordt geschaad, zal haar die gelegenheid alsnog worden geboden.
met betrekking tot de grief
4.1 Per 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Indien ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast, wordt de term “omgangsregeling” vervangen door: “regeling betreffende de toedeling aan de ouders van zorg- en opvoedingstaken”. Daar waar het hof spreekt over omgang heeft dit betrekking op deze regeling.
4.2 Het hof leest in de grief en de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 6 t/m 11 van het bestreden vonnis.
4.3 Het hof voegt hier nog aan toe dat het geen aanleiding ziet om de dwangsom te verlagen naar € 25,00 per keer dat [appellante] de omgangsregeling niet nakomt, zoals zij heeft gevraagd. Van een dergelijk laag bedrag gaat een onvoldoende prikkel tot (tijdige) nakoming van de veroordeling uit. Dat [appellante] een bijstandsuitkering ontvangt, zoals zij stelt, maakt dit niet anders. Na afweging van alle omstandigheden van het geval, waaronder het belang van de kinderen bij regelmatige omgang met hun vader (vgl. HR 26 januari 1996, LJN: ZC1973) en de kennelijk weigerachtige houding van [appellante] om hieraan vanaf juli 2011 haar medewerking te verlenen, is het hof met de voorzieningenrechter van oordeel dat een dwangsom van € 250,00 per dag een passende prikkel is.
4.4 Hetgeen hiervoor is overwogen steunt niet op de inhoud van gedingstukken waarop [appellante] niet heeft kunnen reageren. Haar processuele belangen worden daarom niet geschaad doordat zij niet heeft kunnen reageren op de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties, zodat haar die gelegenheid niet alsnog hoeft te worden gegeven.
De slotsom
5 De grief faalt en het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd. Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, zal het hof de proceskosten op na te melden wijze compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van 22 september 2011;
compenseert de proceskosten tussen partijen in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, voorzitter, R.A. Zuidema en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 december 2011 in bijzijn van de griffier.