Beschikking d.d. 22 november 2011
Zaaknummer 200.086.013/01
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat mr. A. Mulder, kantoorhoudende te Groningen,
de gemeente Groningen,
zetelende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gemeente,
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 januari 2011 heeft de rechtbank Groningen het door [appellant] aan de gemeente te betalen verhaalsbedrag - ter zake van de mede ten behoeve van het minderjarige kind van [appellant], [kind 1] [appellant], te maken kosten van bijstand - met ingang van 25 januari 2011 vastgesteld op € 624,03 per maand. Voorts heeft de rechtbank bij deze beschikking de achterstand over de periode vanaf 1 juni 2009 tot 1 maart 2010 vastgesteld op € 5.518,06, vermeerderd met
€ 624,03 per maand tot de datum van de beschikking, met bepaling dat deze achterstand vanaf 25 januari 2011 zal worden voldaan met € 50,-- per maand.
Dit alles met dien verstande dat, in geval [appellant] in gebreke blijft voornoemd aflossingsbedrag aan de gemeente te voldoen, door de gemeente de totaalsom van € 5.518,06, vermeerderd met € 624,03 per maand tot de datum van de beschikking en verminderd met wat daarop inmiddels is betaald, ineens kan worden ingevorderd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 21 april 2011, heeft [appellant] verzocht de beschikking van 25 januari 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende de door [appellant] te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1] [appellant] met ingang van 1 juni 2009 te stellen op € 234,-- per maand.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 29 juni 2011, heeft de gemeente het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 19 mei 2011 met bijlagen.
Ter zitting van 18 oktober 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellant], bijgestaan door mr. Mulder en namens de gemeente mr. H. Blokzijl.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschrift¬procedures familiezaken gerechtshoven schrijft voor dat nadere stukken zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen worden overgelegd.
2. Op 11 oktober 2011 is een brief met bijlagen gedateerd 10 oktober 2011 van mr. Mulder bij de griffie van het hof binnengekomen. Zoals het hof ter zitting al heeft meegedeeld, zijn deze stukken gelet op de inhoud van genoemd artikel te laat ingediend. Bijzondere feiten of omstandigheden die mee¬brengen dat eerdere indiening van deze bescheiden niet mogelijk is geweest, zijn gesteld noch gebleken. Mede omdat de gemeente bezwaar heeft gemaakt, heeft het hof, na een korte schorsing van de behandeling, besloten om bijlagen die door mr. Mulder bij zijn brief van 10 oktober 2011 zijn overgelegd bij de behandeling van de zaak op 18 oktober 2011 en het wijzen van deze beslissing buiten beschouwing te laten.
De vaststaande feiten
3. Uit de affectieve relatie tussen [appellant] en mevrouw [X] is [in 1999] geboren de thans nog minderjarige [kind 1].
[appellant] is nadien gehuwd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [kind 2] [in 2007] en [kind 3] [in 2011].
4. De gemeente verstrekt vanaf 1 januari 2009 aan [X] een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (hierna: bijstandsuitkering). Deze uitkering wordt mede ten behoeve van [kind 1] verstrekt.
5. [appellant] is ingevolge het bepaalde in artikel 1:392 lid 1 BW als vader onderhoudsplichtig jegens zijn minderjarige [kind 1].
6. De gemeente heeft [appellant] bij schrijven van 19 mei 2009 op de hoogte gesteld van de bijstandsverlening aan [X] en [kind 1], waarbij hem tevens is medegedeeld dat hij verplicht is naar draagkracht bij te dragen in de kosten van deze bijstandsverlening en om de benodigde gegevens is verzocht.
7. Bij brief van 16 juli 2009 is [appellant] wederom verzocht de voor de vaststelling van het verhaalsbedrag benodigde gegevens te verstrekken, welke op 21 juli 2009 door de gemeente zijn ontvangen.
Bij brief van 12 augustus 2009 is [appellant] verzocht aanvullende gegevens te verstrekken. [appellant] heeft hierop niet gereageerd.
8. Bij besluit van 23 september 2009 heeft de gemeente aan [appellant], uitgaande van de door hem verstrekte gegevens, een verhaalsbijdrage opgelegd van € 610,-- per maand met ingang van 1 juni 2009.
9. Op 19 januari 2010 is [appellant] voor het eerst aangemaand te gaan betalen. Naar aanleiding daarvan hebben [appellant] en zijn huidige partner een gesprek gehad met een verhaalsmedewerkster van de gemeente en zijn er aanvullende gegevens verstrekt. Bij brief van 8 februari 2010 is [appellant] nogmaals verzocht ontbrekende aanvullende gegevens te verstrekken en is hij wederom gemaand te gaan betalen. [appellant] heeft hierop niet gereageerd.
10. Bij het uitblijven van vrijwillige betaling heeft de gemeente zich bij inleidend ver¬zoek, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 10 maart 2010, gewend tot de rechtbank met het verzoek kort gezegd- met ingang van 1 juni 2009 de verhaalsbijdrage en achterstand vast te stellen.
11. Bij beschikking van 25 januari 2011 heeft de rechtbank Groningen beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'.
12. [appellant] is het niet eens met de inhoud van deze beslissing en is daarvan in hoger beroep gekomen.
De ingangsdatum
13. Geen van partijen heeft een grief gericht tegen de door de rechtbank bepaalde datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering op [appellant] zal worden verhaald, zijnde 1 juni 2009, zodat het hof ook hiervan uit zal gaan.
De geschilpunten
14. De geschilpunten tussen partijen betreffen de behoefte van [kind 1] en de draagkracht van [appellant] op het punt van zijn woonlasten.
De behoefte van [kind 1]
15. Tussen partijen is allereerst de behoefte van [kind 1] in geschil en meer in het bijzonder of de door de gemeente verzochte verhaalsbijdrage van € 610,-- per maand (per 1 januari 2010 na indexering 624,03 per maand) al dan niet de behoefte van [kind 1] overstijgt.
16. Voor de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen is in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (het NIBUD) een systeem ontwikkeld, gebaseerd op CBS-cijfers, dat is neergelegd in het Trema-rapport en de daarbij behorende bijlage 'tabel eigen aandeel kosten van kinderen'.
17. Naast het aantal kinderen en de leeftijd van het kind of de kinderen, is het netto gezinsinkomen in de laatste periode van de relatie dan wel het huwelijk een belangrijke factor bij de bepaling van de hoogte van de behoefte. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de behoefte van het kind gerelateerd is aan het welstandsniveau van de ouders tijdens de relatie of het huwelijk.
18. Verlaging of wegvallen van een inkomen na de (echt)scheiding behoort, op grond van het hiervoor gekozen uitgangspunt dat het welvaartsniveau ten tijde van de (echt)scheiding in beginsel bepalend is voor de behoefte aan een bijdrage in de kosten, op die behoefte geen invloed te hebben. Wel kan een dergelijke wijziging gevolgen hebben voor de draagkracht om een bijdrage in de kosten te betalen.
19. Verhoging van het inkomen van een ouder voor zover dit hoger is dan het gezinsinkomen tijdens het huwelijk, behoort in beginsel wel invloed uit te oefenen op de vaststelling van de behoefte: indien het huwelijk zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben uitgeoefend op het bedrag dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven. Voor het geval het inkomen van een ouder het voormalige gezinsinkomen overschrijdt, is daarom dat hogere inkomen de maatstaf voor de bepaling van de kosten van de kinderen.
Ook in het geval de ouders nooit hebben samengewoond of een affectieve relatie hebben gehad is de verhoging van het inkomen van (een van) beide ouders van belang voor de beoordeling van de omvang van de behoefte van het kind.
20. Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van [appellant] thans hoger is dan het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens de periode dat [appellant] en [X] nog samenwoonden. [appellant] stelt echter dat gedurende de samenwoning met [X] er geen enkele stimulans aanwezig was om de financiële positie van het gezin te verbeteren. Slechts door de positieve invloed die hij ondervond door zijn nieuwe relatie heeft [appellant] thans een aanmerkelijk hoger inkomen dan voorheen. Dit zou echter, aldus [appellant], niet zijn geschied indien zijn relatie met [X] had voortgeduurd. Volgens [appellant] dient dan ook geen rekening te worden gehouden met zijn hogere inkomen bij het bepalen van de behoefte van [kind 1].
21. [appellant] vindt het reëel om van een op zijn inkomsten uit 2003 gebaseerd bedrag uit te gaan bij het bepalen van de behoefte van [kind 1], welk bedrag hij berekent op
€ 1.800,-- per maand. Hij wijst erop dat het netto inkomen in 2001 - toen hij en [X] uit elkaar gingen - nog lager was, namelijk minder dan € 1.800,-- per maand.
22. Het hof zal in navolging van de Tremanormen de behoefte van [kind 1] berekenen op basis van het huidige hogere inkomen van [appellant]. Het hof ziet namelijk geen reden om in de onderhavige zaak van het hier voorgenoemde uitgangspunt af te wijken. Dat [appellant] en de moeder van [kind 1] nimmer zijn gehuwd en hun relatie enkel vier jaren heeft geduurd, en dat naar eigen zeggen van [appellant] binnen die relatie geen enkele stimulans aanwezig was om de financiële positie van het gezin te verbeteren, maakt dit niet anders. Het hof is van oordeel dat ook [kind 1], hoewel zij niet tot het huidige gezin van [appellant] behoort, dient te profiteren van zijn toegenomen welstand.
Nu partijen tegen de vaststelling van het besteedbaar inkomen ten behoeve van de behoeftebepaling, zoals de rechtbank dat heeft gedaan, voor het overige geen grieven hebben gericht, zal het hof - evenals de rechtbank en de gemeente - uitgaan van het besteedbaar inkomen van [appellant] in 2009 van € 4.000,- netto per maand.
23. Het hof zal daarnaast ook rekening houden met de omstandigheid dat [appellant] vanaf 12 januari 2007 - dus ook op 1 juni 2009 - een tweede kind heeft, in die zin dat het hof de aanwezigheid van dit kind van invloed laat zijn bij de bepaling van de behoefte van [kind 1] nu dit tweede kind ook van invloed is op de welstand van [appellant].
24. Bij toepassing van de CBS-Nibud tabel kosten kinderen moet dan rekening worden gehouden met 10 kinderbijslagpunten. Uit de tabel van 2009 volgt naar het oordeel van het hof dat de leeftijd van [kind 1] 4 kinderbijslagpunten oplevert en de leeftijd van het andere [in 2007] geboren kind van [appellant] 6 kinderbijslagpunten.
25. De behoefte van [kind 1] dient dan ook in redelijkheid met ingang van 1 juni 2009 te worden bepaald op € 467,50 per maand. Dit bedrag vormt daarmee de bovengrens van het te verhalen bedrag aan verleende bijstand.
De draagkracht van [appellant]
26. Uit de door [appellant] bij zijn beroepschrift overgelegde draagkrachtberekening, waarin rekening wordt gehouden met de door [appellant] opgevoerde in geschil zijnde hogere hypotheeklast van € 1.968,-- per maand, volgt dat [appellant] een voor kinderalimentatie beschikbare draagkrachtruimte heeft van
€ 1.498,-- per maand. Dit exclusief het fiscaal voordeel dat hij over de bijdrage ten behoeve van [kind 1] kan ontvangen ten bedrage van € 61,-- per maand.
27. Gezien deze draagkrachtruimte (gelijkelijk te verdelen over alle kinderen van [appellant]) moet [appellant] naar het oordeel van het hof, zowel in de periode voor als in de periode na de geboorte van zijn [in 2011] geboren derde kind, dan ook in staat worden geacht voormeld behoeftebedrag van € 467,50 (per 1 januari 2011 na indexering 482,60 per maand) te voldoen.
28. Gelet hierop laat het hof een nadere, meer inhoudelijke, bespreking van de draagkracht van [appellant] achterwege.
29. Op grond van het bovenstaande zal het hof de beschikking van 25 januari 2011 vernietigen en een nieuwe door [appellant] met ingang van 1 juni 2009 te betalen verhaalsbijdrage vaststellen op € 467,50 per maand, conform de hiervoor vastgestelde behoefte van [kind 1].
30. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, kan in ieder geval niet tot vaststelling van een lagere verhaalsbijdrage leiden. Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, niet kan worden gezegd dat een door [appellant] aan de gemeente te betalen bijdrage niet ten goede van [kind 1] komt. De gemeente verstrekt immers ook ten behoeve van [kind 1] een uitkering aan [X] terwijl [appellant] als vader van zijn kind onderhoudsplichtig is voor haar.
31. Het hof is niet bekend of [appellant] enige betaling aan de gemeente ter zake heeft verricht en/of enig verhaalsbijdrage door de gemeente via beslaglegging is geïnd. Het hof stelt derhalve de totale achterstand over de periode van 1 juni 2009 tot en met 30 november 2011 op (7 maanden x € 467,50 + 12 maanden x € 478,25 + 11 maanden x € 482,60 =) € 14.320,10, te verminderen met hetgeen [appellant] ter zake na 1 juni 2009 reeds heeft voldaan. Het hof zal [appellant] veroordelen tot betaling van dit totaalbedrag in termijnen van € 50,-- per maand vanaf 1 december 2011.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
stelt het bedrag dat [appellant] aan de gemeente dient te voldoen ten titel van verhaal van de door de gemeente gemaakte en te maken kosten van bijstand ten behoeve van [kind 1] [appellant], geboren [in 1999] in de gemeente Groningen,
- over de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 december 2009 op € 467,50 per maand;
- over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 op € 478,25 per maand;
- met ingang van 1 januari 2011 op € 482,60 per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de gemeente dient te worden voldaan, voor zolang de gemeente aan [X] bijstand voor de kosten van levensonderhoud verstrekt en die bijstand mede ten behoeve van [kind 1] wordt verstrekt;
bepaalt het totaalbedrag van de achterstand in de betaling van de verhaalsbijdrage over de periode van 1 juni 2009 tot en met 30 november 2011 op € 14.320,10, te verminderen met hetgeen [appellant] ter zake na 1 juni 2009 reeds heeft voldaan ter inlossing van de achterstand;
veroordeelt [appellant] tot betaling van dit totaalbedrag in termijnen van € 50,-- per maand vanaf 1 december 2011;
bepaalt dat [appellant], ingeval van niet tijdige betaling van hetgeen hij aan de gemeente verschuldigd is, voornoemde achterstand ineens dient te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Den Hollander, voorzitter, Vermeulen en De Ruijter, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 november 2011 in het bijzijn van de griffier.