ECLI:NL:GHLEE:2011:BU4516

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002153-09
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en noodweerexces in een fatale confrontatie tussen broers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1948, werd beschuldigd van doodslag op zijn broer tijdens een gewelddadige confrontatie in de badkamer van hun woning. De feiten vonden plaats in de nacht van 13 op 14 oktober 2008, toen de verdachte onder bedreiging van een mes door zijn broer werd aangevallen. De verdachte, die zich in een kleine ruimte bevond, voelde zich in levensgevaar en reageerde door zijn broer met een mes te steken. Het hof oordeelde dat de verdachte excessief had gereageerd met 34 messteken, wat de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed. Echter, het hof erkende dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging verkeerde door de aanranding, wat leidde tot de conclusie dat hij niet strafbaar was. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van acht jaar geëist, maar het hof ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces. De benadeelde partijen, die vorderingen tot schadevergoeding hadden ingediend, werden niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet strafbaar werd geacht.

Uitspraak

Grechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002153-09
Uitspraak d.d.: 16 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 augustus 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1948,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte terzake het hem tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. A.A. Bos, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2008, in ieder geval in of omstreeks de periode van 13 oktober 2008 tot en met 16 oktober 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de keel/hals en/of de borst en/of rug en/of elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 oktober in de gemeente [gemeente] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de keel/hals en de borst en rug en elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht met de advocaat-generaal niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd (met name de voorbedachte raad) dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Strafbaarheid
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel uit noodweerexces, dan wel uit psychische overmacht zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van noodweer nu verdachte alle grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dat voorts noodweerexces niet aan de orde is nu niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging en tot slot dat verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt nu hij niet in een toestand verkeerde waarin hij redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoren te bieden aan een van buiten komende, op hem uitgeoefende, dwang.
Juridisch kader
Indien er door of namens een verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer zal de rechter moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld.
Die houden ingevolge artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking is gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (HR 12 januari 2010, LJN BK4155). Is dit evenwicht volstrekt afwezig dan kan in de regel bezwaarlijk worden gesproken van een verdedigen in de zin van het onderhavige artikel en zal een beroep op noodweer in de regel falen (HR 8 april 2008, NJ 2008, 233).
Wanneer evenwel in het kader van de verdedigingshandeling sprake is van onevenwichtigheden in de belangenafweging tussen het gehanteerde middel in relatie tot het beoogde doel, die voortspruiten uit een hevige gemoedsbeweging, dan kan er onder omstandigheden een geslaagd beroep worden gedaan op noodweerexces.
Voor een beroep op noodweerexces luidt het beoordelingskader als volgt: indien door of namens verdachte een beroep op noodweerexces is gedaan, geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien a) de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is dan wel b) op het tijdstip van de aan verdachte verweten gedraging de onder a) bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een 'dergelijk onmiddellijk gevolg' sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (HR 27 mei 2008, NJ 2008, 510).
Feitelijke toedracht
Bij de beoordeling van het verweer gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken. Hierbij wordt vooropgesteld dat het hof - overeenkomstig de advocaat-generaal en de raadsman - bij het vaststellen van de feitelijke toedracht uitgaat van de aannemelijkheid van hetgeen verdachte hieromtrent tegenover de politie en de rechtbank heeft verklaard en uit hetgeen gedurende de op 15 december 2008 gehouden reconstructie naar voren is gekomen. Dit in verband met de afwezigheid van contra-indicaties (uit bijvoorbeeld technisch onderzoek) die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
In de nacht van 13 op 14 oktober 2008 vindt er een ruzie plaats tussen verdachte en zijn broer, [slachtoffer], in de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in [plaats]. De ruzie heeft betrekking op een erfeniskwestie. Verdachte, die pas sinds kort weer zijn intrek heeft genomen bij zijn broer, besluit op enig moment om zijn spullen te pakken en de woning te verlaten.
Op het moment dat verdachte in de badkamer zijn toilettas met scheerspullen van de grond pakt en weer omhoog komt, staat [slachtoffer] achter hem met een mes in zijn handen in de deuropening. De afmetingen van de badkamer zijn 1,5 meter bij 1,5 meter. [slachtoffer] richt het mes op verdachte. Verdachte staat op dat moment met zijn rug tegen de wastafel en [slachtoffer] staat op een afstand van ongeveer 20 centimeter voor hem en verspert daarmee tevens de (enige) uitgang. [slachtoffer] dreigt verdachte dood te maken en zegt tegen hem dat verdachte in een doos (lijkkist) naar Marokko zal gaan. Het is voor verdachte niet mogelijk om te vluchten.
Er ontstaat vervolgens een worsteling waarbij het verdachte lukt om het mes te ontfutselen. Het mes valt daarbij in de wastafel. Verdachte duwt [slachtoffer] weg, maar deze komt, zoals verdachte verklaart, als een dolle stier op hem af. Verdachte pakt het mes uit de wastafel en probeert [slachtoffer] af te schrikken. Deze komt echter weer op hem af, slaat en trapt verdachte en probeert het mes af te pakken. Verdachte steekt hem vervolgens twee keer in het lichaam. Verdachte verklaart zich verder niets meer te kunnen herinneren van hetgeen zich verder in de badkamer heeft afgespeeld.
[slachtoffer] wordt op 16 oktober dood aangetroffen in de badkamer van zijn woning. Op 17 oktober 2008 is door arts en patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe in- en uitwendige schouwing verricht op het lichaam van [slachtoffer]. In totaal waren op het lichaam 34 scherprandige huidperforaties met onderhuidse bloeduitstortingen aanwezig. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de opgetreden verbloeding in combinatie met weefselschade van vitale organen en inademing van bloed.
Het hof leidt uit de hiervoor beschreven gang van zaken het navolgende af.
Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman dat de door de broer van verdachte onverhoeds ingezette en voortdurende aanval op verdachte aangemerkt kan worden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam, zodat verdedigingshandelingen van de zijde van verdachte geboden waren. Het hof heeft hierbij een aantal omstandigheden in het bijzonder in aanmerking genomen, te weten de zeer kleine ruimte waar de aanval door [slachtoffer] jegens verdachte werd ingezet, het daarbij gebruik maken van een mes, het doorlopende karakter van de aanranding, de versperde vluchtroute, het steeds weer inzetten van de aanval op verdachte alsmede de omstandigheid dat het mes gedurende de voortduring van de aanranding binnen het handbereik van verdachte en zijn broer was en sprake was van een specifieke gerichtheid op het mes.
Met het toebrengen van 34 messteken heeft verdachte echter excessief gereageerd en de grenzen van de noodzakelijke verdediging ver overschreden, zodat een beroep op noodweer faalt.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte wel een beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof acht - in tegenstelling tot de advocaat-generaal - aannemelijk geworden dat als direct gevolg van het eerste moment waarop [slachtoffer] jegens verdachte de aanranding met een mes inzette onder de hiervoor uiteengezette omstandigheden, er bij verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstond. Verdachte verkeerde in doodsangst. Illustrerend is zijn verklaring: 'Het was hij of ik'. Als onmiddellijk gevolg van deze door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, heeft het disproportionele handelen van verdachte plaatsgevonden. Dit maakt het gegeven dat verdachte zijn gedragingen verder heeft doorgevoerd dan 'geboden' was, verontschuldigbaar. Het feit dat verdachte zegt zich omtrent deze fase van zijn verdedigend handelen niets te kunnen herinneren, doet hieraan niet af.
Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep van de raadsman op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces slaagt. Verdachte is derhalve niet strafbaar en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Deze bedragen respectievelijk € 10.000,00 ter zake van immateriële schade. Benadeelde partij [benadeelde 1] heeft naast genoemde immateriële schade voorts een bedrag van € 5.500,00 gevorderd ter zake materiële schade.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vorderingen worden ontvangen en zullen zij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in hun vorderingen niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 16 november 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.