Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000868-11
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 8 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de avocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.107,50 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 21 dagen hechtenis en dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 89,44 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 1 dag hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. E. Albayrak, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 8 juni 2010 te [plaats 1] in/uit een woning gelegen aldaar aan de [straat] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen computerspellen en/of spaarkaarten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
zij in of omstreeks de periode van 11 december 2010 tot en met 12 december 2010 te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutelbos (van een woning gelegen aldaar aan de [straat]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
zij op of omstreeks 2 december 2008 te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een kast van een pand gelegen aldaar aan de [straat], een beurs met daarin een aantal pasjes en/of een rijbewijs in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
zij op of omstreeks 2 december 2008 te [plaats 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan het [straat] gelegen pinautomaat (van de [bank]) heeft weggenomen een bedrag van E 150,- en/of bij [bedrijf] een bedrag van E 950,- heeft gepind, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 8 juni 2010 te [plaats 1] uit een woning gelegen aldaar aan de [straat] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen computerspellen en spaarkaarten, toebehorende aan [slachtoffer 1].
3.
zij op 2 december 2008 te [plaats 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een kast van een pand gelegen aldaar aan de [straat], een beurs met daarin een aantal pasjes en een rijbewijs, toebehorende aan [benadeelde 1].
4.
zij op 2 december 2008 te [plaats 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aldaar aan het [straat] gelegen pinautomaat (van de [bank]) heeft weggenomen een bedrag van E 150,- en bij [bedrijf] een bedrag van E 950,- heeft gepind, toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, nota bene tijdens het verrichten van een taakstraf wegens pinfraude, schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee van [benadeelde 1] met daarin onder meer twee pinpassen. Door middel van een van deze pinpassen heeft verdachte tweemaal een (fors) geldbedrag gepind. Daarnaast heeft verdachte spaarkaarten en computerspellen weggenomen uit de woning van [slachtoffer 1], een (voormalige) kennis van verdachte, die vertrouwen in haar stelde, haar wilde helpen en het goed met haar voorhad. Door aldus te handelen heeft verdachte ervan blijk gegeven totaal geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Blijkens een haar betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 september 2011 is verdachte meermalen voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij de strafoplegging betrokken en acht geslagen op het NIFP rapport d.d. 24 februari 2011 en het rapport van de reclassering d.d. 15 februari 2011. Uit deze rapportages komt onder meer naar voren dat er matig tot hoog risico op recidive bestaat.
Gelet op het voorgaande en uit het oogpunt van vergelding en normhandhaving acht het hof een gevangenisstraf passend en geboden. De combinatie van feiten in aanmerking genomen en mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, is het hof van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 89,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.107,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 1] terzake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.107,50 (duizend honderdzeven euro en vijftig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 1.107,50 (duizend honderdzeven euro en vijftig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 28 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.K. Elzinga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.