Parketnummer: 24-002765-08
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 27 oktober 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot ter zake van het aan verdachte primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd de benadeelde partij [benadeelde] in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de teruggave van de inbeslaggenomen kleding aan [benadeelde] en het inbeslaggenomen mes aan [naam].
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M. Wierts, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2007 in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 november 2007 in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2007 in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Volgens art. 41 lid 1 Sr. is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Aangever [benadeelde] gaat op 26 augustus 2007 naar zijn ex vriendin, [ex vriendin verdachte] (roepnaam: [naam]). Verdachte is de nieuwe partner van [naam]. Zij heeft een woning op de derde verdieping in een flatgebouw in [plaats]. In die woning zijn ook verdachte en de zus van [naam], [naam], aanwezig. [benadeelde] staat op straat te schelden tegen verdachte. Verdachte geeft weerwoord. [naam] hoort verdachte zeggen 'dat hij er zat van was'. Vervolgens loopt verdachte naar de keuken van de woning en pakt een mes uit de keukenlade. Daarna verlaat hij de woning en loopt zes trappen naar beneden, naar het portiek op de begane grond. [naam] loopt met verdachte mee om te proberen hem tegen te houden en zegt dat hij boven moet blijven. Verdachte loopt toch naar beneden.
[benadeelde] heeft inmiddels uit boosheid een gat in de ruit van de (voor hem gesloten) deur van dat portiek geschopt. Kort nadat [benadeelde] de ruit kapot heeft geschopt, arriveert verdachte in het portiek. Verdachte stapt naar voren richting de portiekdeur, steekt met het mes door het gat en steekt [benadeelde] daarbij met dat mes in de buik. [benadeelde] bevindt zich op dat moment buiten, op een afstand van 30 tot 40 centimeter van de portiekdeur.
Uit voorgaande feiten volgt dat er geen situatie is geweest dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [benadeelde] jegens verdachte. Verdachte was het naar eigen zeggen "zat", liep gewapend met een mes naar beneden, zonder zich tegen te laten houden, en stak [benadeelde] vrijwel meteen in diens buik. Er was geen sprake van verdediging maar van een aanval van de kant van verdachte.
Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat [benadeelde], nadat hij zijn boosheid had geuit door tegen de ruit van de portiekdeur te schoppen, iets heeft ondernomen of dreigde te ondernemen, waardoor verdachte moest handelen zoals hij heeft gedaan.
Omdat op geen enkel moment - noch voor de confrontatie bij de deur, noch tijdens die confrontatie noch daarna - sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt zowel het beroep op noodweer als op noodweerexces.
Het hof verwerpt de verweren.
Anderszins zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook een strafbare dader.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 27 augustus 2007 opzettelijk in de buik van aangever [benadeelde] gestoken. Hij heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van [benadeelde] ernstig aangetast. [benadeelde] heeft door toedoen van verdachte een operatie moeten ondergaan en heeft enkele dagen in het ziekenhuis moeten doorbrengen.
Uit een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 18 juli 2011 blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Het hof acht aannemelijk geworden dat [benadeelde] verdachte die bewuste dag meermalen heeft lastiggevallen en grof heeft uitgescholden.
Gezien het voorgaande acht het hof een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk een passende en noodzakelijke straf.
In de fase van het hoger beroep is het recht op berechting binnen een redelijke termijn geschonden met een periode van ruim vier maanden. Het hoger beroep is ingesteld op 6 november 2008, terwijl de eerste behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsvond op 10 maart 2011. De behandeling van de zaak is toen aangehouden, mede op verzoek van de raadsvrouw. Gelet hierop zal het hof het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf met een maand verminderen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 2.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Teruggave van de in beslag genomen goederen
Het hof zal de teruggave gelasten aan [benadeelde] als rechthebbende van de in beslag genomen kleding, te weten een jas, een blauw shirt, een spijkerbroek en schoenen. Voorts zal het hof de teruggave gelasten aan [naam] als rechthebbende van het in beslag genomen mes.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan [benadeelde] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- jas, zwart, witte mouw;
- shirt, blauw, kapot geknipt door hulpverleners;
- broek, blauw, spijkerbroek;
- schoen, schoenen slachtoffer.
Gelast de teruggave aan [naam] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- mes, zwart, schinkenmesser stainless rostfrei inox.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 14 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P. Koolschijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Parketnummer: 24-002765-08
6