ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7515

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.659/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag op staande voet en bewijsregistratie van verlofuren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de werknemer is ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter. De werknemer, [appellant], was in dienst bij de besloten vennootschap [geïntimeerde] en werd op staande voet ontslagen na onregelmatigheden in de verlofregistratie. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de werknemer zich niet aan de voorschriften voor het aanvragen en registreren van verlofuren had gehouden. De werknemer vorderde in hoger beroep betaling van zijn salaris en emolumenten vanaf de datum van ontslag. De werkgever, [geïntimeerde], stelde incidenteel beroep in en betoogde dat het vonnis van de kantonrechter niet in stand kon blijven omdat zij niet was gehoord op het verzoek van de werknemer. Het hof oordeelde dat de werkgever niet ontvankelijk was in het incidentele beroep, omdat het vonnis van de kantonrechter een tussenvonnis was en geen eind maakte aan het geschil. Het hof liet de werknemer toe tot tegenbewijs met betrekking tot de afwezigheid op de genoemde dagen, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De proceskosten werden gecompenseerd, en de zaak werd terugverwezen naar de kantonrechter te Groningen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellant],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT IN PRINCIPAAL BEROEP,
GEÏNTIMEERDE IN INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. J.H. Mastenbroek te Groningen,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te Groningen,
GEÏNTIMEERDE IN PRINCIPAAL BEROEP,
APELLANTE IN INCIDENTEEL BEROEP,
advocaat: mr. J.V. van Ophem te Leeuwarden.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
In principaal en incidenteel beroep:
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 12 april 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 maart 2010 met het nummer 400743 \ CV EXPL 09-4250, dat de kantonrechter te Groningen in deze zaak heeft gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
1.2 [appellant] heeft bij memorie drie grieven (één ongenummerde grief en de grieven I en II) geformuleerd en toegelicht, bewijs aangeboden, en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog [geïntimeerde] uitvoerbaar bij voorraad- zal veroordelen als aan het eind van zijn memorie verwoord, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
1.3 Daarop heeft [geïntimeerde] geantwoord, incidenteel beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter op 25 maart 2010 tussen partijen heeft uitgesproken, één grief in het incidentele beroep geformuleerd, bewijs aangeboden, beschei¬den in het geding gebracht, en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof in het incidenteel beroep het vonnis van 25 maart 2010 zal vernietigen en [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beroep en, voor het geval het incidenteel beroep niet slaagt, in het principaal beroep het vonnis van 4 maart 2010 zal bekrachtigen, alles met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad- van [appellant] in de kosten.
1.4 [appellant] heeft in het incidenteel beroep geantwoord en geconcludeerd tot verwerping daarvan, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad- van [geïntimeerde] in de kosten.
1.5 Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 De kantonrechter heeft in het vonnis van 4 maart 2010 onder 1.1 tot en met 1.11 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Met zijn ongenummerde grief komt [appellant] op tegen de vaststelling onder 1.3 voor zover die luidt: “het originele verlofbriefje levert [de teamleider] in op het kantoor van de productieleiding van de afdeling”. Volgens [appellant] dient deze zinsnede te luiden: “de teamleider dient het originele verlofbriefje in een daartoe bestemde bak te deponeren, alwaar deze door de administratie wordt opgehaald”. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze grief, zodat deze slaagt. Voor het overige bestaat geen geschil over de feitenopsomming. Deze dient daarom in zoverre ook het hof tot uitgangspunt.
2.2 Het gaat in deze zaak –samengevat- om het volgende.
(i) [appellant] is in september 1990 in dienst getreden van [geïntimeerde]. In juli 2005 is hij aangesteld als vervangend teamleider, en op 1 februari 2008 als teamleider. Zijn loon bedroeg laatstelijk € 2.597,61 (excl. emolumenten) bruto per maand.
(ii) De werktijd wordt bij [geïntimeerde] geregistreerd door middel van een klokregistratiesyteem dat in juli 2007 is ingevoerd. (iii) [geïntimeerde] kent verschillende soorten verlofuren: snipper-/vakantie-uren, ADV-uren en compensatie-uren. De ADV-uren worden door [geïntimeerde] ingepland.
(iv) Ten aanzien van de andere verlofuren dienen werknemers wekelijks schriftelijk op te geven welke uren zij afwezig zullen zijn. Deze uren worden vermeld in de weekoverzichten. Als een werknemer daarnaast “spontaan” (waarmee hier kennelijk wordt bedoeld: zonder dat dit in de genoemde wekelijkse schriftelijke opgave is opgenomen) uren vrij wil hebben, dient hij dit ook vooraf te melden. Met betrekking tot al deze uren dient een verlofbriefje te worden ingevuld.
(v) De teamleider is verantwoordelijk voor het registreren van de verlofuren van zijn teamleden en zichzelf. Hij dient voor zijn eigen administratie een kopie van de verlofbriefjes te bewaren en de originele verlofbriefjes in een daartoe bestemde bak te deponeren, alwaar deze door een medewerker van de administratie van [geïntimeerde] worden opgehaald.
(vi) Op 5 februari 2008 heeft [geïntimeerde] met [appellant] gesproken over door haar geconstateerde onregelmatigheden in de verlofregistratie. Na afloop van dit gesprek is [appellant] geschorst. Op 6 februari 2008 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden. Aan het eind van dat gesprek heeft [geïntimeerde] [appellant] op staande voet ontslagen. De advocaat van [geïntimeerde] heeft dit ontslag bij brief van 7 februari 2008 bevestigd. Bij brief van gelijke datum heeft [appellant] meegedeeld niet akkoord te gaan met dit ontslag en zich beschikbaar te houden voor arbeid.
2.3 [appellant] vordert in deze zaak, samengevat, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 2.597,61 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten, vanaf 1 februari 2008 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, en voorts te vermeerderen met de wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten.
2.4 Volgens rechtsoverweging 3.4 van het vonnis van 4 maart 2010 heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellant] op 6 juli, 22 augustus, 18, 21 en 28 september, 1, 24, 25 en 31 oktober, 6 en 13 november en 21 december 2007 en op 7, 11, 21, 25 en 29 januari 2008 afwezig is geweest, zonder dat dit in de wekelijkse schriftelijke opgave was opgenomen of dat daarvoor een verlofbriefje of een kopie daarvan is aangetroffen. De kantonrechter heeft aan die opsomming toegevoegd: “(totaal 16 dagen)”. Het totaal aantal dagen is echter 17. Het hof verbetert deze kennelijke telfout.
De kantonrechter heeft verder overwogen (rov. 4.2) dat door [geïntimeerde] is gesteld dat [appellant] ten aanzien van deze zeventien dagen zich aantoonbaar niet aan de voorschriften voor het aanvragen en registreren van verlofuren zou hebben gehouden, dat vast staat dat [appellant] op de bedoelde dagen niet (de gehele dag) aanwezig was (rov. 4.3) en (rov. 4.4) dat er aanleiding is van de gebruikelijke verdeling van de bewijslast af te wijken. Hij heeft [appellant] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat hij ervan uit mocht gaan dat hij op bedoelde zeventien dagen desondanks verlof mocht en kon opnemen.
2.5 Bij zijn vonnis van 25 maart 2010 heeft de kantonrechter, op verzoek van [appellant], tussentijds beroep opengesteld van zijn vonnis van 4 maart 2010.
in incidenteel beroep:
2.6 Met haar enige grief betoogt [geïntimeerde] dat de kantonrechter haar niet heeft gehoord op het zojuist genoemde verzoek van [appellant]. Dat is volgens haar schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, zodat het vonnis van 25 maart 2010 niet in stand kan blijven.
Bovendien heeft [appellant] in zijn verzoek geen zwaarwegende redenen genoemd voor het openstellen van appel, zodat de kantonrechter het verzoek van [appellant] had moeten afwijzen, aldus [geïntimeerde].
2.7 Nog daargelaten de vraag of een vonnis waarin de beslissing is opgenomen om tussentijds hoger beroep open te stellen, zich door zijn aard wel leent voor hoger beroep, kan [geïntimeerde] niet in haar incidenteel beroep worden ontvangen, omdat ook het vonnis van 25 maart 2010 een tussenvonnis is in de zin van artikel 337 lid Rv. In dat vonnis worden immers geen voorlopige voorzieningen getroffen of geweigerd, en het maakt geen eind aan een (deel van) het geschil. Van dat vonnis kan dus slechts hoger beroep tegelijk met dat tegen het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald, hetgeen niet het geval is. Het betoog van [geïntimeerde] dat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden bij de totstandkoming van dit vonnis, maakt niet dat tussentijds hoger beroep openstaat zonder dat de rechter dit open heeft gesteld. Voor een onderzoek van de merites van dit betoog is in het onderhavige hoger beroep geen plaats.
2.8 [geïntimeerde] kan dus niet in haar incidentele hoger beroep worden ontvangen.
in principaal beroep:
2.9 De grieven I en II van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.10 [geïntimeerde] verwijt [appellant] dat hij op een aantal dagen afwezig is geweest zonder dit deugdelijk te registreren. Anders dan [appellant] meent is niet onduidelijk om welke dagen het (nog) gaat. Het betreft (in ieder geval) de hiervoor onder 2.4 genoemde zeventien dagen. Nu [geïntimeerde] [appellant] op grond van zijn ongeregistreerde en daarmee volgens haar ongeoorloofde afwezigheid op 6 februari 2006 op staande voet heeft ontslagen, rust op haar, gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellant], op grond van artikel 150 Rv de last bewijs van haar stelling bij te brengen. Voor een andere verdeling van de bewijslast is slechts plaats als dat zou voortvloeien uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Omstandigheden die zouden kunnen meebrengen dat in dit geval zodanige andere verdeling zou voortvloeien uit een bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, zijn gesteld noch gebleken.
2.11 [geïntimeerde] heeft het van haar verlangde bewijs geleverd door (i) de op grond van haar klokregistratie vaststaande afwezigheid van [appellant] op bedoelde zeventien dagen, (ii) het ontbreken van verlofbriefjes voor die dagen, en (iii) de door [geïntimeerde] in eerste aanleg overgelegde verklaringen van haar (oud-) werknemers [A], [B], [C], [D], [F], [G], [H] en [I], waaruit vooralsnog genoegzaam volgt dat er bij [geïntimeerde], anders dan [appellant] ten verwere heeft aangevoerd, geen systeem van te compenseren grijze uren bestaat waarvoor geen verlofbriefjes behoeven te worden ingeleverd.
2.12 [appellant], die in appel bewijs heeft aangeboden, dient te worden toegelaten tot tegenbewijs op de hierna te bepalen wijze. Het hof merkt ten overvloede op dat indien [appellant] dat tegenbewijs levert, daarmee nog niet gezegd is dat diens vordering toewijsbaar is.
in principaal en incidenteel beroep:
3. Slotsom en kosten
De principale grieven van [appellant] slagen slechts ten dele en in zoverre moet het vonnis van de kantonrechter worden vernietigd. Voor het overige treffen de grieven geen doel. Voor zover niet blijkt van grond voor vernietiging moet het vonnis worden bekrachtigd. Het hof zal daarom de proceskosten van het principaal hoger beroep compenseren als hierna te bepalen. In het incidentele appel is [geïntimeerde] niet ontvankelijk. [geïntimeerde] dient de kosten daarvan te dragen. Het hof ziet termen reeds thans te overwegen dat het geen aanleiding ziet tussentijds cassatieberoep open te stellen.
4. Beslissing
Het hof:
in principaal beroep:
vernietigt het vonnis van 4 maart 2010 voor zover de kantonrechter daarin aan [appellant] bewijs heeft opgedragen en termijnen voor uitlatingen heeft opgenomen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
laat [appellant] toe tot tegenbewijs van de vooralsnog bewezen geachte stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] zijn afwezigheid op 6 juli, 22 augustus, 18, 21 en 28 september, 1, 24, 25 en 31 oktober, 6 en 13 november en 21 december 2007 en op 7, 11, 21, 25 en 29 januari 2008 niet deugdelijk had geregistreerd terwijl registratie wél vereist was;
bekrachtigt het vonnis van 4 maart 2010 voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst de zaak terug naar de kantonrechter te Groningen;
in incidenteel beroep:
verklaart [geïntimeerde] niet ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van 25 maart 2010;
verwijst [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 894,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M.J. Chorus, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en mr. J.H. Huijzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.