ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7514

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.994/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsrecht in het belang van het kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 4 oktober 2011, gaat het om de uitoefening van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, hierna te noemen [kind], geboren in 2004. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Wierts, heeft in hoger beroep verzocht om wijziging van het gezag, omdat zij vreest dat [kind] klem en verloren raakt door de huidige situatie. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. de Kleine, verblijft in een penitentiaire inrichting en heeft een complexe psychiatrische achtergrond, waaronder een gemengde persoonlijkheidsstoornis. Het hof heeft eerder, in een tussenbeschikking van 28 juni 2011, geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van de moeder dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is. Echter, na beoordeling van nieuwe rapportages en de huidige omstandigheden, concludeert het hof dat de vader's psychische toestand en zijn preoccupatie met vermeend onrecht een ernstig risico vormen voor de veiligheid van [kind]. Het hof oordeelt dat de omgang met de vader onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [kind] is en ontzegt hem het recht op omgang. De beschikking waarvan beroep wordt vernietigd en de moeder wordt voortaan alleen belast met het gezag over [kind].

Uitspraak

Beschikking d.d. 4 oktober 2011
Zaaknummer 200.080.994
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Wierts, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
verblijvende in P.I. Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W. de Kleine, kantoorhoudende te Emmen.
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 28 juni 2011, zoals bij partijen bekend, waarvan de inhoud hier wordt overgenomen.
Het verdere procesverloop
1. Het hof heeft kennisgenomen van een brief van 13 juli 2011 met bijlagen en een brief van 28 juli 2011, beide van mr. De Kleine, en een brief van 29 juli 2011 van mr. Wierts.
De beoordeling
Het gezag
2. Bij de tussenbeschikking van 28 juni 2011 heeft het hof reeds geoordeeld dat de stelling van de moeder - inhoudende dat [kind ] klem en verloren is geraakt dan wel dreigt te raken indien de ouders gezamenlijk het gezag over haar uitoefenen - geen, althans onvoldoende steun vindt in de stukken zodat naar het oordeel van het hof niet gebleken is dat het communicatieprobleem tussen de ouders zodanig is dat dit een gezagswijziging rechtvaardigt. Het hof verwijst naar zijn overwegingen daaromtrent in de tussenbeschikking van 28 juni 2011 en beschouwt deze overwegingen als herhaald en ingelast. Voorts overweegt het hof dat uit het ontbreken van communicatie, zoals door de moeder in haar brief van
29 juli 2011 is aangevoerd, niet volgt dat het in het geval van gezamenlijk gezag niet mogelijk is om belangrijke beslissingen over de opvoeding en verzorging van [kind ] te nemen. Dit te meer aangezien niet is gebleken dat de vader de moeder thans belemmert in de uitoefening van haar opvoedingstaak. De inhoud van de door de vader overgelegde rapportages maakt dit naar het oordeel van het hof thans niet anders maar maakt dit voor de toekomst wel waarschijnlijk.
3. Voor wat betreft de beoordeling van de vraag of wijziging van het gezag anderszins in het belang is van [kind ], overweegt het hof het volgende.
De vader heeft naar aanleiding van de tussenbeschikking van het hof de in het strafrechtelijk kader opgemaakte psychiatrische en psychologische rapportages, opgemaakt door respectievelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2], alsmede de rapportage van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, overgelegd. Uit beide onderzoeken is, zakelijk weergegeven, onder meer gebleken dat de vader lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis waarbij in meer of mindere mate sprake is van theatrale, narcistische, paranoïde en antisociale trekken. Hij heeft een beperkte psychische draagkracht en kan onder externe druk psychotisch raken. Uit de rapportages blijkt tevens dat de vader is gepreoccupeerd ten aanzien van vermeend onrecht waarvan hij vindt dat het bestreden moet worden. Daarbij zoekt hij de strijd op en neemt hij het recht in eigen hand. De vader is daarbij in het bijzonder gericht op de veiligheid van [kind ] en op haar moeder. Hij meent dat de moeder de veiligheid van [kind ] onvoldoende garandeert en dat daartegen opgetreden moet worden. Hij toont op dat punt weinig reflectie en is dwingend en bepalend.
4. Het hof is van oordeel dat de bij de vader geconstateerde persoonlijkheidsstoornis in combinatie met zijn preoccupatie ten aanzien van vermeend aangedaan onrecht, in het bijzonder in relatie tot de moeder van [kind ], een zodanig groot risico vormt voor ernstige conflicten tussen de ouders dat dit een zwaarwegende contra-indicatie vormt voor de uitoefening van het gezamenlijke gezag over [kind ]. Gelet op hetgeen is gebleken uit de stukken, waaronder de voornoemde rapportages, en de behandeling ter zitting van het hof, is het hof van oordeel dat er een reëel risico bestaat dat de vader daarbij wederom zal overgaan tot (bedreiging met) een geweldsdelict. De uitoefening van gezamenlijk gezag vergt enige mate van wederzijds vertrouwen en respect van de ouders jegens elkaar hetgeen in dit geval nagenoeg afwezig is en naar het zich laat aanzien niet binnen afzienbare termijn zal kunnen worden hersteld. De gedragingen van de vader die door hem in de strafprocedure zijn bekend, zijn van een zodanige aard en ernst dat dit het vertrouwen van de moeder in hem diep heeft beschadigd hetgeen de relatie tussen de ouders zodanig onder druk heeft gezet dat gezamenlijke uitoefening van het gezag in strijd is met het belang van [kind ]. De vader heeft er naar het oordeel van het hof blijk van gegeven niet voldoende verantwoordelijk te kunnen handelen in het belang van [kind ]. Hoewel de conclusies van de onderzoekers van het PBC in zekere zin positiever zijn voor de vader en de onderzoekers geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging maar terbeschikkingstelling met voorwaarden geïndiceerd achten, leidt dit op het punt van de uitoefening van het gezag niet tot een ander oordeel.
5. Het hof is aldus van oordeel dat er thans niet voldoende basis is voor het door de vader en de moeder gezamenlijk uitoefenen van het gezag over [kind ] en het hof acht het in het belang van [kind ] noodzakelijk dat de moeder alleen met het gezag wordt belast.
De omgang
6. Het hof overweegt dat de vader is gedetineerd en dat hij in eerste aanleg is veroordeeld tot gevangenisstraf en terbeschikkingstelling. Daarbij komt hetgeen het hof hiervoor onder 3 en 4 heeft overwogen ten aanzien van de persoon van de vader. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat omgang met de vader onder de huidige omstandigheden in strijd is met het zwaarwegend belang van [kind ]. Het hof is daarom van oordeel dat aan de vader het recht op omgang met [kind ] moet worden ontzegd.
De slotsom
7. Op grond van het voorgaande moet de beschikking waarvan beroep worden vernietigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep
en opnieuw beslissende:
bepaalt dat de moeder voortaan alleen belast is met het gezag over de minderjarige [kind] (hierna: [kind ]), geboren [in 2004];
ontzegt de vader het recht op omgang met [kind ];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, A.H. Garos en
G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
4 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.