Beschikking d.d. 6 september 2011
Zaaknummer 200.083.880
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. Zoer,
kantoorhoudende te Hoogeveen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.H. Haarsma,
kantoorhoudende te Tynaarlo.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 26 januari 2011 heeft de rechtbank Assen een beslissing gegeven omtrent het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige [kind 1], geboren [in 2003] (hierna [kind 1]), inhoudende dat
- het verzoek van de moeder om een bijzonder curator te benoemen voor [kind 1] is afgewezen;
- de stukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming te Assen zijn gesteld met de opdracht om partijen te verwijzen naar het Omgangscentrum Drenthe ter begeleiding van de omgang tussen de minderjarige en de vader, op een door het Omgangscentrum nader te bepalen tijd, en vervolgens de rechtbank vóór 18 januari 2012 te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling en de informatie- en consultatieverplichting van de moeder jegens de vader;
- met aanhouding van iedere verdere beslissing.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 16 maart 2011, heeft de moeder verzocht de beschikking van 26 januari 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende
I. alsnog een bijzonder curator te benoemen om nader onderzoek te doen naar het belang van [kind 1] omtrent afstammingsvoorlichting en naar de vraag of het aanvangen van omgang met de biologische vader/verwekker in het belang is van [kind 1], alle omstandigheden meewegende waaronder de ontzeggingsgronden van artikel 1:3771 BW en
II. te bepalen dat de begeleide omgang bij Omgangscentrum Drenthe wordt opgeschort voor onbepaalde tijd.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 april 2011, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, de verzoeken van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en haar te veroordelen in de kosten van de procedure.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 17 maart 2011 van mr. Zoer met als bijlagen (op verzoek van het hof) de processen-verbaal uit eerste aanleg en een brief van 18 maart 2011 van de Raad voor de Kinder¬¬bescherming (op verzoek van het hof) met mededeling dat de raad geen nadere rapporten en adviezen heeft.
Ter zitting van 21 juli 2011 is de zaak behandeld. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun respectieve advocaten. Namens de raad was de heer Wouters ter zitting aanwezig.
De beoordeling
1. [kind 1] is geboren uit de affectieve relatie van partijen. De vader heeft [kind 1] erkend met toestemming van de moeder. Bij gelegenheid van die erkenning hebben partijen voor [kind 1] gekozen voor de geslachts¬naam van de vader. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [kind 1] alleen uit.
2. De relatie tussen de ouders is kort na de geboorte van [kind 1] verbroken. Na het verbreken van de relatie zijn er nog af en toe omgangscontacten geweest tussen de vader en [kind 1].
3. Zowel de vader als de moeder heeft inmiddels een nieuwe partner. Uit elk van deze nieuwe relaties is inmiddels een kind geboren. Binnen het gezin van de moeder heeft [kind 1] een (half)zusje. Ook uit de nieuwe relatie van de vader is inmiddels een dochter geboren.
4. De moeder heeft in mei 2009 op grond van artikel 1:7 BW een verzoekschrift gericht tot de Koning (het Ministerie van Justitie) met het verzoek om de geslachtsnaam van [kind 1] te wijzigen van de vader ([naam vader]) in die van haar ([naam moeder]). Na het bezwaar van de moeder tegen een eerdere afwijzing, is dit verzoek bij besluit van 9 december 2009 toegewezen. De vader heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 20 april 2010 is de vader echter niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het verschul¬digde griffierecht niet (tijdig) heeft betaald.
5. De vader heeft zich in oktober 2009 gewend tot de rechtbank Assen met het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [kind 1], en om een regeling vast te stellen aangaande de consultatie- en informatieplicht van de moeder over zaken betreffende [kind 1].
6. Bij beschikking van 11 augustus 2010 heeft de rechtbank de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de (on)mogelijkheden van omgang tussen de vader en [kind 1] en omtrent de eventuele invulling van de consultatie- en informatie¬plicht van de moeder. De rechtbank heeft de raad voorts gevraagd hierover de rapporteren en te adviseren.
7. De raad heeft de bevindingen van het onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies en adviezen neergelegd in het raadsrapport van 25 oktober 2010.
8. Bij beschikking van 26 januari 2011 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om een bijzonder curator te benoemen om de belangen van [kind 1] te behartigen, afgewezen. Verder heeft de rechtbank, mede op basis van de uitkomsten van het raadsrapport van 25 oktober 2010, overwogen dat er geen gronden zijn om de vader de omgang van [kind 1] te ontzeggen. Omdat [kind 1] de vader niet kent, heeft de rechtbank het nodig geacht om de omgang tussen de vader en [kind 1] voorlopig, voor de duur van zes maanden, onder begeleiding te laten plaatsvinden door het Omgangscentrum Drenthe. Daarbij heeft de rechtbank nadrukkelijk overwogen dat de periode van de wachtlijst van ruim zes maanden dient te worden gebruikt om [kind 1] bekend te maken met zijn afstamming en om hem op de omgang met de (biologische) vader voor te bereiden. Tot slot heeft de rechtbank de raad wederom opgedragen om naar aanleiding van de resultaten van deze omgangscontacten nader te rapporteren en te adviseren over de omgang en de consultatie- en informatieplicht.
9. De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen, zowel wat betreft de beslissing om geen bijzonder curator te benoemen als wat betreft het vaststellen van een voorlopige begeleide omgangsregeling.
* het verzoek van de moeder om een bijzonder curator voor [kind 1] te benoemen
10. De rechter benoemt op grond van artikel 1:212 BW in zaken van afstamming een bijzonder curator om het minderjarige kind te vertegenwoordigen.
11. De vader heeft [kind 1] met toestemming van de moeder erkend. Naar het oordeel van het hof staat door deze erkenning het verwekkerschap van de vader en daarmee de afstamming van de minderjarige vast. Er is dan ook geen aanleiding om op grond van artikel 1:212 BW een bijzonder curator te benoemen. Dat [kind 1], in ieder geval tot voor kort, niet op de hoogte was van zijn afstamming en in de veronderstelling verkeerde dat de huidige partner van zijn moeder de vader is van hem en zijn (half)zusje, is in deze geen relevante factor.
12. Het hof heeft zich ook de vraag gesteld of benoeming van een bijzonder curator vereist is gelet op artikel 1:250 BW. Ingevolge artikel 1:250 BW, zoals dat sinds 1 maart 2009 luidt, kan de rechter op verzoek van een belanghebbende een bijzondere curator benoemen om de minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen in het geval de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige. De rechter mag slechts tot benoeming van een bijzonder curator overgaan, indien dit in het belang van minderjarige noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd tussen de minderjarige en de gezaghebbende ouder(s).
13. Een geschil tussen de ouders over de (on)mogelijkheden van het opstarten van een omgangsregeling van een van hen met het kind en over de aard en omvang van een dergelijke regeling, is een veelvoorkomend geschil dat in het algemeen gesproken niet de benoeming van een bijzonder curator noodzakelijk maakt. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende geconcretiseerd wat naar haar mening de aard en de ernst van het bestaande belangenconflict tussen haar en de minderjarige betreft en wat concreet die belangenstrijd tussen hen inhoudt. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die meebrengen dat de benoeming van een bijzonder curator in casu aangewezen is.
14. Op grond van het voorgaande komt ook het hof tot het oordeel dat het verzoek om een bijzonder curator te benoemen, moet worden afgewezen.
* de voorlopige begeleide omgangsregeling
15. Als biolo¬gische vader die [kind 1] heeft erkend, is de vader één van zijn juridische ouders en heeft uit dien hoofde eveneens in beginsel recht op omgang met hem. Hieraan doet niet af dat de moeder het ouderlijk gezag over [kind 1] van rechtswege alleen uitoefent.
16. Het recht op omgang kan de vader slechts worden ontzegd (en worden afgewezen) op de in artikel 1:377a lid 3 BW omschreven gronden, waaronder -onder a- dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwik¬keling van [kind 1], -onder b- dat de vader kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang dan wel -onder d- dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwe¬gende belangen van [kind 1].
17. Tussen partijen is in geschil of zich één van deze, in het derde lid vermelde ontzeggingsgronden voordoet.
18. De moeder heeft grote twijfels over de huidige woon- en leefsituatie van de vader, mede gezien zijn crimineel verleden. Zij heeft geen vertrouwen in de goede bedoelingen van de vader, die na het einde van de relatie de verzorging en opvoeding van [kind 1] volledig aan haar heeft overgelaten. Zij is de over¬tuiging toegedaan dat [kind 1] niets positiefs meer van de vader te verwachten heeft. Zij vreest dat wens van de vader om het contact te herstellen weinig intrinsieke waarde heeft, dat hij de omgangsafspraken niet zal kunnen of willen nakomen en dat hij [kind 1] ook anderszins zal teleurstellen.
19. De vader heeft hiertegen in gebracht dat hij de moeder en zijn zoon in het verleden op haar verzoek met rust heeft gelaten, maar de hoop heeft gehouden dat [kind 1] op enig moment wel naar hem zou vragen omdat zijn achternaam verschilt van die van de moeder. Het verzoek van de moeder om de geslachtsnaam te wijzigen heeft de vader echter het idee gegeven dat de moeder hem kennelijk volledig uit het leven van [kind 1] wil bannen. De vader acht het in het belang van [kind 1] dat hij deel uitmaakt van zijn leven.
20. De medewerker van de raad heeft ter zitting aangegeven dat de raad nog altijd staat achter de conclusies uit het raadsrapport van 25 oktober 2010.
21. Het hof stelt voorop dat de minder¬jarige het recht heeft om (van jongs af aan) te weten van wie hij afstamt en dat de minderjarige in dat kader het recht heeft op contact met de (biologische) vader. Het belang van een kind om te weten van wie hij afstamt en om zijn biologische vader te kennen weegt zwaar. Het is bovendien een misverstand om te denken dat een kind van de leeftijd van [kind 1] niet kan begrijpen dat er naast degene die hij als zijn “papa” beschouwt nog een andere (biologische) vader is of dat een kind van die leeftijd geen behoefte zou hebben aan contact met zijn biologische vader. Het kan schadelijk zijn voor de ontwikke¬ling van kinderen om geen contact te hebben met een biologische ouder, waardoor bij het kind een verkeerd beeld kan ontstaan over zijn afstamming of die andere ouder.
22. Het hof verenigt zich, gelet op de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een of meer ontzeggings¬gronden, terwijl er evenmin gronden zijn om het herstel c.q. de aanvang van de omgangs¬contacten in een begeleide vorm uit te stellen. Hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht omtrent het verleden en de huidige onduidelijkheid van de woon- en leefsituatie van de vader is, mede gelet op de betwisting door de vader daarvan, onvoldoende komen vast te staan en is onvoldoende zwaarwegend om de door de moeder gewenste beslissing te kunnen dragen.
23. Het hof is dan ook -met de rechtbank- van oordeel dat het in het belang van [kind 1] is dat het contact tussen hem en zijn vader wordt hersteld c.q. tot stand gebracht, zij het dat dit voorzichtig en onder begeleiding van het Omgangscentrum Drenthe dient te worden opgebouwd.
24. [kind 1] is inmiddels op de hoogte van het feit dat de niet de huidige partner van zijn moeder, maar [naam vader] zijn biologisch (en juridische) vader is. Na opmer¬kingen van een vriendje heeft de moeder hem op de hoogte gebracht en ingelicht over zijn afstamming. Zij dient hierop voort te gaan en hem op de omgang met de (biologische) vader voor te bereiden.
25. Het hof onderkent dat het opstarten c.q. uitvoeren van de begeleide omgangs¬contacten door het Omgangscentrum Drenthe -wellicht haast onvermijdelijk in het begin- bij [kind 1] tot enige onrust zal leiden. Een omgangshuis is echter een neutrale en kindvriendelijke ontmoetingsplek voor de vader en [kind 1] waar begeleiding aanwezig is. Een medewerker zal tijdens het bezoek van de niet-verzorgende ouder op de achtergrond aanwezig zijn en toezien hoe het contact verloopt, indien gewenst advies geven of ingrijpen als dat nodig is in het belang van het kind.
26. De verantwoor¬delijkheid voor de totstandkoming en uitvoering van omgangs¬contacten ligt verder primair bij de ouders en zij dienen zich beiden daarvoor ten volle in te zetten. In dat kader hebben beiden de plicht om de eventuele onrust en onduidelijkheid voor [kind 1] zo veel mogelijk te beperken, onder meer door hem alle rust en ruimte te geven om kennis te maken met zijn vader en deze contacten op een rustige en plezierige wijze uit te bouwen.
27. Het hof wijst de vader hierbij op zijn plicht om de afspraken na te komen en zich ook overigens te houden aan aanwijzingen van de medewerker(s) van het Omgangscentrum. De vader dient er verder in het bijzonder voor te waken dat hij [kind 1] niet belast met zijn (mogelijk hooggespannen) verwachtingen over de omgang en/of de vader-zoon relatie. [kind 1] groeit immers op in het nieuwe gezin van de moeder en haar partner die hij als zijn ‘papa’ beschouwt. Dit brengt mee dat de vader moet begrijpen dat hij zich in het belang van [kind 1] (vooreerst) terughoudend dient op te stellen.
28. Verder is duidelijk dat [kind 1] bij de moeder en haar huidige partner een veilig en stabiel gezinsleven heeft gevonden waardoor in zijn thuissituatie voldoende rust en duidelijkheid gewaarborgd is. Het hof acht het van groot belang dat de moeder [kind 1] door haar houding steun, vertrouwen en toestemming geeft voor een omgangsregeling met de vader, daargelaten of [kind 1] er op dit moment blijk van geeft behoefte te hebben aan dit contact. Deze behoefte is immers mede afhankelijk van de opstelling van de moeder tegenover dit contact. Het hof begrijpt dat het de moeder moeite kost om zich over haar eigen ervaringen met de vader en haar emoties ten aanzien van hem, heen te zetten en dit los te zien van het belang van [kind 1]. Voor een goede ontwikke¬ling van [kind 1] is echter van essentieel belang dat hij vrij en onbelast contact kan hebben met de vader. Het initiatief tot deze contacten kan niet, zoals de moeder bij herhaling te kennen heeft gegeven, worden overgelaten aan [kind 1].
* de slotsom
29. Het vorenstaande betekent dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Het verzoek van de moeder tot opschorting van de begeleide omgang, naar het hof heeft begrepen in afwachting van een nader onderzoek door een bijzonder curator, behoeft dan geen nadere en afzonderlijke beoordeling en beslissing.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch (voorzitter), A.W. Beversluis en K.R. Kuiken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 september 2011 in bijzijn van de griffier.