Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000516-11
Uitspraak d.d.: 23 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 23 februari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. M.T. van Daatselaar, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 tot en met 19 oktober 2009, in de gemeente [gemeente] meermalen, althans eenmaal, (telkens) een acceptgirokaart, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk op die acceptgirokaarten een bankrekeningnummer van een persoon genaamd [naam] vermeld, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof - zakelijk weergegeven - een beroep gedaan op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije, welke uitspraak door de Hoge Raad bij arrest van 30 juni 2009 in grote lijnen analoog is "vertaald" naar de Nederlandse rechtspraak.
De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat bedoelde rechtspraak ook dient te gelden in de onderhavige situatie waarin de verdachte niet is aangehouden maar is uitgenodigd om op het politiebureau te verschijnen om een verklaring af te leggen. Uit het proces-verbaal van het politieonderzoek is niet gebleken dat de verdachte voor het eerste verhoor is gewezen op zijn consultatierecht. De bekennende verklaring die de verdachte op 25 november 2009 tegenover de verbalisant heeft afgelegd dient dan ook uitgesloten te worden van het bewijs, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer aangezien bedoelde Europese rechtspraak alleen ziet op het recht op toegang tot een raadsman in de situatie waarin de verdachte zijn vrijheid is ontnomen ten tijde van zijn ondervraging. Zij heeft verwezen naar de rechtspraak van de Hoge Raad van 9 november 2010, LJN: BN7727.
Het hof overweegt hierover het volgende.
De in de zogenaamde Salduz-jurisprudentie neergelegde rechtsregels inzake het consultatierecht gelden niet zonder meer voor een niet-aangehouden verdachte.
Ten aanzien van het onderhavige geval stelt het hof de volgende feiten vast.
Uit pagina 2 van het dossier blijkt dat verdachte na ontbieding op 25 november 2009 omstreeks 13.00 uur vrijwillig op het politiebureau is verschenen voor het afleggen van een verklaring. Verdachte heeft omstreeks 13.40 uur het politiebureau verlaten.
Verdachte heeft, nadat hem de cautie was medegedeeld, een verklaring afgelegd (p. 6-7 van het dossier). Uit het desbetreffende door de verdachte ondertekende en in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, blijkt niet dat verdachte de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan dat (eerste) verhoor een advocaat te raadplegen.
Verdachte is echter op geen enkel moment aangehouden. Niet is aannemelijk geworden dat de politie verdachte na zijn vrijwillige verschijning op het politiebureau op enig moment van zijn vrijheid heeft beroofd - of hem zelfs maar enigszins in zijn vrijheid heeft beperkt -teneinde zijn verklaring te laten afleggen.
Uit bovenstaande feiten volgt niet dat verdachte vóór de aanvang van het voornoemde politieverhoor diende te worden gewezen op het recht op raadpleging van een advocaat.
Het hof verwerpt het verweer.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 tot en met 19 oktober 2009, in de gemeente [gemeente] meermalen een acceptgirokaart, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte telkens valselijk op die acceptgirokaarten een bankrekeningnummer van een persoon genaamd [naam] vermeld, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte door het bankrekeningnummer van een ander opzettelijk te gebruiken om zodoende een ander te laten betalen voor de rekeningen van verdachte. Afgezien van het financiële nadeel dat anderen door een dergelijke handelwijze wordt of kan worden toegebracht, dient men in het betalingsverkeer in beginsel te kunnen vertrouwen op de juistheid van verstrekte gegevens.
Het hof heeft tevens gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 september 2011 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, conform hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd, een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. T.M.L. Wolters, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Raven, griffier,
en op 23 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.