ECLI:NL:GHLEE:2011:BT2614

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001463-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onrechtmatige staandehouding en vormverzuim

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van vier overhemden, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. De enkele constatering dat de fiets van de verdachte niet was voorzien van een slot, in combinatie met zijn status als veelpleger, was onvoldoende om een staandehouding te rechtvaardigen. Dit leidde tot een schending van de strafvorderlijke voorschriften, zoals vastgelegd in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg, afgewezen. Het hof oordeelde dat de inbeslagneming van de overhemden het directe gevolg was van de onrechtmatige staandehouding, waardoor deze niet als bewijs kon dienen. Aangezien er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan, sprak het hof de verdachte vrij van de gehele tenlastelegging. Het hof verklaarde de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit, en vernietigde het vonnis waarvan beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van een rechtmatige staandehouding en de gevolgen van vormverzuim in het strafproces. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, wat resulteerde in een gemotiveerde vrijspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001463-11
Uitspraak d.d.: 26 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 juli 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1964,
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 augustus 2011, 12 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Bij dit vonnis is aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. drs. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover hoger beroep gericht is tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, zal het hof verdachte daarin niet ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis - voor zover dit aan hoger beroep is onderworpen - vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover aan hoger beroep onderworpen- ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente], in/uit een filiaal van de [bedrijf], gevestigd aan de [adres], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier overhemden (merk: Angelo Litrico), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2011 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, vier overhemden (merk: Angelo Litrico) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die overhemden wist, in elk geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De raadsman heeft betoogd dat de staandehouding van verdachte onrechtmatig was. Er bestond op het moment van de staandehouding van verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De enkele constatering dat er op de fiets geen slot zat in combinatie met de herkenning van verdachte als veelpleger, kan een dergelijk vermoeden niet opleveren, zodat de staandehouding onrechtmatig moet worden geacht. Gelet hierop dient al hetgeen hierop is gevolgd, van het bewijs te worden uitgesloten. Derhalve dient verdachte van de gehele tenlastelegging te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman een meer-en-vaart verweer gevoerd.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2011, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], volgt onder meer dat zij op 12 maart 2011 waren belast met het algehele toezicht. Omstreeks 13.45 uur zagen verbalisanten verdachte fietsen. Verbalisant [verbalisant 2] herkende verdachte als een veelpleger van vermogensdelicten. Daarbij viel het de beide verbalisanten op dat de fiets van verdachte niet was voorzien van een slot. Daarop besloten de verbalisanten om verdachte staande te houden om te controleren of de fiets van diefstal afkomstig zou zijn. Verdachte is staande gehouden en onderworpen aan een fouillering om bescheiden te vinden ter vaststelling van zijn identiteit. Bij die fouillering is een tas met overhemden aangetroffen. Deze overhemden zijn in beslag genomen. Bij nader onderzoek bleek dat verdachte vlak daarvoor een winkel had bezocht waar men soortgelijke overhemden verkocht.
Het eerste lid van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat - vóórdat de vervolging is aangevangen - als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld voortvloeit.
Op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering is een opsporingsambtenaar bevoegd om de verdachte te vragen naar zijn personalia en hem daartoe staande te houden.
Als feit van algemene bekendheid neemt het hof aan dat er meerdere fietssoorten zijn, die niet alle standaard zijn voorzien van een vast slot en dat een los slot (zoals een ketting) niet altijd zichtbaar wordt meegevoerd. Het enkele feit dat geen enkel slot zichtbaar is, is onvoldoende om daaraan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit te ontlenen, ook al stond in dit geval verdachte bekend als veelpleger. Aanwijzingen of nadere informatie over de fiets van verdachte waaruit blijkt dat zulks in dit geval anders is, ontbreken. Gelet hierop hadden de verbalisanten verdachte niet mogen staande houden en is de staandehouding onrechtmatig. Jegens verdachte is een dwangmiddel toegepast zonder dat daarvoor een toereikende grond bestond. Hierdoor is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift geschonden en is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit vormverzuim kan niet meer kan worden hersteld.
De inbeslagneming is het direct gevolg van de onrechtmatige staandehouding en de constatering van verbalisanten dat de overhemden bij verdachte zijn aangetroffen kan om die reden niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde. Zonder deze constatering is er onvoldoende wettig bewijs om daaraan de overtuiging te ontlenen dat verdachte het primair of subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte dient van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het voorgaande brengt mee dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gelet hierop behoeft het subsidiaire verweer geen bespreking meer.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 26 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.P. van Stempvoort is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.