ECLI:NL:GHLEE:2011:BT2610

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000597-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met werkstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 26 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 31 mei 2010, waarbij hij meerdere personen, waaronder zijn buurvrouw en haar ouders, heeft geduwd en geschopt. De verdachte heeft een werkstraf van 40 uren opgelegd gekregen, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het beroep op noodweer(exces) van de verdachte verworpen, omdat de feiten die door de verdachte zijn aangevoerd niet aannemelijk zijn gemaakt. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans op letsel aan de slachtoffers aanvaard door zijn gedragingen. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over de vorderingen van drie benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen van elk EUR 250,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000597-11
Uitspraak d.d.: 26 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 14 maart 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen telkens voor een bedrag van EUR 200,- zullen worden toegewezen en dat de benadeelde partijen in de overige delen van hun vorderingen niet ontvankelijk zullen worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.G. Doornbos, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en zal opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2010 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een of meer perso(o)n(en) (te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3]), meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam heeft geduwd (tengevolge waarvan die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] ten val is/zijn gekomen) en/of geslagen en/of gestompt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte van de aan hem ten laste gelegde mishandeling dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing hiervan heeft hij aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, omdat de zich in het dossier bevindende verklaringen tegenstrijdig zijn. Er is door verdachte niet geslagen, gestompt of geschopt. Het duwen heeft wel plaatsgevonden, echter zonder het (voorwaardelijk) opzet op mishandeling, aldus de raadsman.
De door en namens verdachte geschetste gang van zaken is niet aannemelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat het gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Er is geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof gaat op grond van die bewijsmiddelen uit van de navolgende feitelijke gang van zaken.
De wijze van parkeren door verdachte van zijn invalidenbus is voor zijn buurvrouw [benadeelde 1] aanleiding om hem daarop aan te spreken. Er vindt een eerste contact tussen hen plaats in woord en/of gebaar. Dit contact mondt uit in een woordenwisseling. De vader van buurvrouw [benadeelde 1], [benadeelde 3], probeert tussenbeide te komen door langzaam met kleine passen naar verdachte toe te lopen. Vader [benadeelde 3] wordt daarop door verdachte tegen zijn benen geschopt en weggeduwd, waardoor vader [benadeelde 3] valt. Vervolgens maant moeder [benadeelde 2], [benadeelde 2], verdachte om rustiger aan te doen. Zij wordt door verdachte opzij gegooid, waarbij hij zijn beide armen gebruikt, en zij op straat terecht komt. Vrijwel direct daarna geeft [benadeelde 1] verdachte een klap in zijn gezicht - nadat zij heeft gezien dat haar moeder op de grond ligt. Daarbij roept zij verdachte toe dat hij van haar ouders moet afblijven. Vervolgens duwt verdachte [benadeelde 1] waardoor zij met haar hoofd tegen de zijgevel van een woning valt. De buurvrouw die dit alles ziet gebeuren, [getuige], probeert verdachte te kalmeren.
Door en namens verdachte is betoogd dat hij door genoemde personen werd belaagd en dat verdachte hen enkel heeft geduwd om weg te kunnen komen. Met betrekking tot het namens verdachte gevoerde verweer dat het (voorwaardelijk) opzet op mishandeling heeft ontbroken, overweegt het hof als volgt.
Uit de vastgestelde feiten volgt dat verdachte alle aangevers heeft geduwd en dat verdachte [benadeelde 3] ook heeft geschopt.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg (in casu het toebrengen van pijn en/of letsel) dat het
- behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte is naar het oordeel van het hof zo zeer gericht op het veroorzaken van pijn en/of letsel bij aangevers dat hij daardoor de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Niet is gebleken van een contra-indicatie voor het oordeel dat verdachte opzettelijk mishandeld heeft geduwd en/of geschopt. Hierbij merkt het hof op dat uit de hiervoor vastgestelde feiten niet volgt dat er sprake was van een aanval of belaging van de zijde van aangevers. Daar komt bij dat verdachte twee bejaarde personen heeft geduwd. Het mag als bekend worden verondersteld dat oudere personen minder vast ter been zijn en bij een duw snel uit balans raken en snel vallen.
Op grond van het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 2].
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 mei 2010 te [plaats], opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] tegen het lichaam heeft geduwd, tengevolge waarvan die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ten val zijn gekomen, en [benadeelde 3] heeft geschopt, waardoor deze personen letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft namens verdachte betoogd dat verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen omdat sprake was van noodweer(exces). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zich afwerend heeft opgesteld, terwijl hij door drie personen werd belaagd. Verdachte heeft hen enkel weggeduwd om zich te kunnen ontrekken aan de confrontatie, aldus de raadsman.
Het hof oordeelt als volgt.
Voor de aanvaarding van een beroep op noodweer dient te zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Die houden in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit de hiervoor vastgestelde feitelijke gang van zaken blijkt dat geen sprake is geweest van een (dreigende) agressieve handeling door de ouders [ouders van benadeelde 1] jegens verdachte. De aan het beroep op noodweer(exces) ten gronslag gelegde feiten zijn niet aannemelijk geworden ten aanzien van de ouders [ouders van benadeelde 1].
[benadeelde 1] zelf heeft verdachte een klap (met de vlakke hand) gegeven nadat haar ouders op de grond terecht waren gekomen door het handelen van verdachte. Dat er sprake was van andere (dreigende) agressieve handelingen jegens verdachte door [benadeelde 1] is niet aannemelijk geworden. Onder deze omstandigheden komt aan verdachte een beroep op noodweer(exces) niet toe.
Strafuitsluitingsgronden worden overigens ook niet aanwezig geacht.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurvrouw [benadeelde 1] en haar bejaarde ouders, [benadeelde 3] en [benadeelde 2]. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op hun fysieke en psychische integriteit. Mevrouw [benadeelde 1] ondervindt thans nog de fysieke gevolgen tengevolge van het incident. Het wordt verdachte aangerekend dat hij de confrontatie tussen hem en zijn buurvrouw, met wie hij al langer in onmin leeft, heeft laten escaleren en dat hij haar ouders daarbij op een dergelijke wijze heeft betrokken.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 juli 2011 is hij niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen hetgeen verdachte en zijn raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren hebben gebracht.
Met de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een werkstraf van na te melden duur passend is. Een deel van deze werkstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Aan deze voorwaardelijke werkstraf zal een proeftijd van 2 jaar worden verbonden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 440,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Tevens zal deze betalingsverplichting worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade, 31 mei 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Tevens zal deze betalingsverplichting worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade, 31 mei 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 550,00. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Weliswaar heeft de benadeelde partij een aandeel gehad in het conflict, maar dit aandeel is fors kleiner dan het aandeel van verdachte. Om deze reden zal de vordering voor een deel worden toegewezen en is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden. Tevens zal deze betalingsverplichting worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade, 31 mei 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 2] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 3] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 1] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan (immateriële) schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan (immateriële) schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de (immateriële) schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 26 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.P. van Stempvoort is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.