Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000816-11
Uitspraak d.d.: 22 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 12 april 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 19-830184-10 en 19-605678-10, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair onder B ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en onttrekking aan het verkeer van de kruisboog en het mes. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij refereert de advocaat-generaal zich aan het oordeel van het hof.
De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.H. Haarsma, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 30 augustus 2010 te [plaats] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 30 augustus 2010 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 2 primair:
hij op of omstreeks 05 april 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met behulp van een kruisboog een pijl heeft afgeschoten naar die [benadeelde], althans tegen de auto waarin die [benadeelde] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 05 april 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met behulp van een kruisboog een pijl heeft afgeschoten naar die [benadeelde], althans tegen de auto waarin die [benadeelde] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 meer subsidiair:
A. hij op of omstreeks 05 april 2010 te [plaats] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met behulp van een kruisboog een pijl afgeschoten naar die [benadeelde], althans tegen de auto waarin die [benadeelde] zich bevond;
B. hij op of omstreeks 05 april 2010 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de vader van [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte wordt onder 1 verweten - zakelijk weergegeven - dat hij opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met een mes te steken.
Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de hem ten laste gelegde voorbedachte raad. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van de verdachte ten laste gelegde voorbedachte raad, hetgeen overeenkomt met het standpunt van de advocaat-generaal in hoger beroep.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende gang van zaken vast.
In de avond van 30 augustus 2010 bevinden zowel verdachte als het - latere - slachtoffer [slachtoffer] zich in de woning aan de [adres] te [plaats]. Beide personen logeren op dat moment in die woning. Ze zijn in de woonkamer in gesprek met elkaar, terwijl de vriendin van verdachte op de bank in de woonkamer ligt. Op een gegeven moment ontstaat er tussen verdachte en [slachtoffer] een dusdanige woordenwisseling dat [slachtoffer] door verdachte wordt verzocht de woning te verlaten. [slachtoffer] loopt vervolgens naar buiten, gevolgd door verdachte. De ruzie zet zich buiten voor de woning voort. De vriendin van verdachte probeert de ruzie te sussen. Als zij is teruggekeerd naar de woning, vindt er een kort handgemeen tussen verdachte en [slachtoffer] plaats, waarbij verdachte [slachtoffer] tweemaal in de borststreek steekt met het zakmes dat hij altijd bij zich draagt. [slachtoffer] zakt op straat in elkaar. Verdachte roept zijn vriendin en er wordt onmiddellijk gebeld met 112. De vriendin van verdachte en verdachte zelf proberen het lichaam van [slachtoffer] nog naar de woning te slepen. Het slachtoffer wordt vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis in [plaats] vervoerd, waar om 23.59 uur wordt geconstateerd dat hij is overleden. Uit het pathologie onderzoek van het NFI blijkt onder meer dat [slachtoffer] twee steekverwondingen in de borststreek heeft opgelopen. Volgens dit rapport is het overlijden van [slachtoffer] zondermeer te verklaren door verbloeding en orgaanschade aan het hart ten gevolge van een steekletsel links aan de borst.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is voldoende, dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hiervoor vastgestelde gang van zaken leidt het hof af dat verdachte op enig moment tijdens de fysieke confrontatie op straat het mes tevoorschijn heeft gehaald en [slachtoffer] onmiddellijk daaropvolgend tweemaal met het mes in het lichaam heeft gestoken. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte aldus gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling en is er geen sprake geweest van voorbedachte raad bij verdachte. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de hem onder 1 primair ten laste gelegde moord.
Het hof zal verdachte voorts vrijspreken van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair onder A ten laste gelegde omdat het hof dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair onder B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1 subsidiair:
hij op 30 augustus 2010 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 2 meer subsidiair:
B. hij op 05 april 2010 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een auto, toebehorende aan de vader van [benadeelde], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
het onder 2 meer subsidiair onder B bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu dit feit door verdachte is begaan in een situatie van psychische overmacht. De raadsvrouw heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat haar cliënt heeft gehandeld vanuit angst voor de komst van "andere jongens" waarmee het slachtoffer dreigde.
Van niet strafbaarheid op grond van psychische overmacht is sprake wanneer iemand het feit begaat onder invloed van een van buiten komende drang van zodanige aard dat weerstand van de verdachte daartegen redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Hetgeen door de raadsvrouw en verdachte daaromtrent ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, houdt niet méér in dan dat verdachte uit angst voor [slachtoffer] en eventuele derden heeft gehandeld. Het hof wil dat wel aannemen, maar is van oordeel dat daarmee - zelfs mede in acht genomen verdachtes verleden voor zover hiervan uit het procesdossier is gebleken - nog geen sprake is van een zodanige pressie tot het begaan van het feit dat verdachte daaraan geen weerstand had kunnen en moeten bieden.
Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Het hof houdt overigens rekening met de omtrent verdachte door M. de Jonge, arts in opleiding tot psychiater, onder begeleiding en supervisie van T.S. van der Veer, psychiater, en H.A. Feringa, klinisch psycholoog, op 7 december 2010 respectievelijk 29 november 2010 uitgebrachte Pro Justitia rapporten.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het onder 1 bewezen verklaarde feit een zodanige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond (in de zin van alcohol- en cannabisafhankelijkheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis) dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door [slachtoffer] met een mes dood te steken. Een van de steekverwondingen is het slachtoffer vrijwel direct fataal geworden. De gewelddadige reactie van de zijde van verdachte is door verdachte op geen enkele manier invoelbaar gemaakt. Het slachtoffer is onverhoeds en zonder duidelijke aanleiding door verdachte gestoken. Het hof acht dit gewelddadige handelen van verdachte onbegrijpelijk.
Doodslag is bovendien een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zeker wanneer het, zoals aangegeven, gaat om een volstrekt zinloze daad. Aan de familie van het overleden slachtoffer is onherstelbaar groot verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ook treffend is verwoord in de slachtofferverklaring van de zus van het slachtoffer.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het beschadigen van een auto door met een kruisboog een pijl op het dak van die auto af te vuren, terwijl er zich in die auto een of meer personen bevonden.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 6 juni 2011, blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat verdachte ter zake het onder 1 bewezen verklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter afdoening in aanmerking komt.
Op grond van al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden is.
Het hof dient nog te beoordelen of de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd dient te worden. De verdediging betwist niet dat verdachte behandeling nodig heeft, maar heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit deze behandeling in het kader van een andere modaliteit te laten plaatsvinden, waarbij primair dient te worden gedacht aan plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en subsidiair aan bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, bestond bij verdachte ten tijde van het begaan van het onder 1 bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is voorts sprake van een delict dat een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Het risico op (ernstige) recidive wordt - zonder behandeling - in de uitgebrachte rapporten als hoog geoordeeld. Zo is onder meer in het rapport van klinisch psycholoog Feringa van 29 november 2010 het volgende gesteld:
"Hetgeen betrokkene van verdacht wordt, is te verklaren vanuit zijn ontwikkelingsgeschiedenis en de bestaande problematiek. Langdurige verwaarlozing en mishandeling en daaraan gelieerde onderliggende gevoelens van onmacht en woede hebben geleid tot een verhoogde dispositie voor het ontwikkelen van angst en achterdocht en oplopende stress. Er is sprake van een instabiele affectregulatie oftewel een neiging overmatig en inadequaat te reageren op stressvolle situaties waardoor hij al snel door gevoelens wordt overspoeld en moeite heeft hoofd- van bijzaken te onderscheiden. Het langdurige gebruik van alcohol en drugs, de antisociale levensstijl, de vermijding en egocentrisme (zijn kwetsbare persoonlijkheidsstructuur maakt dat hij het zich niet kan permitteren zich te veel in te laten met en betrokken raken bij de problemen van anderen) en het zich afhankelijk opstellen van zijn vriendin zijn copingstrategieën om zich staande te houden. Ook de zelfgenoegzame opstelling lijkt de functie te hebben van noodzakelijke afweer. (...)
Indien betrokkene geen intensieve behandeling ontvangt voor
* de aanwezige ernstige en meervoudige (onderliggende) problematiek en
* geen adequate copingstrategieën aanleert en
* er geen verandering komt in de antisociale levensstijl
dan is het risico op ernstige recidive groot. De ernst van de pathologie en de context waarin het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden in ogenschouw nemende kan gesteld worden dat betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar was. Ambulante hulpverlening of een TBS met voorwaarden zijn onvoldoende om recidive te voorkomen. Gezien de wankele motivatie betreffende behandeling alsmede de langdurige antisociale levensstijl waaronder de verslavingsproblematiek én de ernst van de onderliggende problematiek kan een terbeschikkingstelling met dwangverpleging voldoende garantie bieden betreffende veiligheid van anderen en het adequaat behandelen van de aanwezige problematiek."
In het rapport van 7 december 2010 psychiater M. de Jonge (in opleiding) en psychiater T.S. van der Veer wordt onder meer gesteld:
"Naar de mening van onderzoekers is (zonder behandeling) het risico op recidive van het delictgedrag hoog. Betrokkene heeft een zeer uitgebreide justitiële voorgeschiedenis met onder andere gewelddadig gedrag (waaronder verkrachting, het incident in april 2010 waarbij hij met een kruisboog op zijn belagers schiet en waarbij ook ernstige verwondingen zouden hebben kunnen ontstaan) en het nu ten laste gelegde, het binnen handbereik hebben van diverse wapens (mes, kruisboog) waarbij hij dat als normaal beschouwt. Ook is er sprake van middelenafhankelijkheid, imponeren zijn toekomstplannen als weinig realistisch ("een gelukkig gezin opbouwen"), ontkent hij grotendeels eigen verantwoordelijkheid en heeft hij geen veranderingsgerichte behandelvraag. Zijn eigen inschatting dat alleen hulp voor psychosociale problemen nodig zou zijn om recidive te voorkomen is weinig realistisch. Rapporteurs kunnen geen thans aanwezige beschermende factoren ontdekken die het risico op recidive zouden verkleinen. De partnerrelatie imponeert aan het slot van het onderzoek als niet zeer stabiel. (...) Om het recidiverisico te verkleinen is het naar mening van rapporteurs noodzakelijk dat (naast psychosociale hulp bij krijgen uitkering, huisvesting, dagbesteding) de persoonlijkheidspathologie en de verslavingsproblematiek behandeld worden. Doel van deze behandeling dient te zijn dat betrokkene meer zicht krijgt op zijn eigen handelen en de gevolgen daarvan en dat hij gaat inzien dat middelengebruik schadelijk is. Dan is de kans aanwezig dat het recidiefrisico op impulsief agressieve incidenten afneemt. Rapporteurs zijn van mening dat behandeling van de persoonlijkheidspathologie en de verslavingsproblematiek moet plaatsvinden. Gezien de ernst en het lange bestaan van de pathologie is langdurige, intensieve behandeling noodzakelijk. Wanneer de ernst van het ten laste gelegde wordt beschouwd dan adviseren rapporteurs de behandeling in een gesloten setting te laten plaatsvinden en gezien de afwezigheid van een duidelijke veranderingswens zal behandeling een gedwongen karakter moeten hebben."
Uit deze rapportages, in onderling verband bezien, volgt dat de deskundigen niet slechts het recidiverisico groot achten, maar zij stellen ook dat de behandeling van verdachte een verplichtend karakter zal moeten hebben. Het opleggen van een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel biedt ook volgens het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland van 6 december 2010 onvoldoende mogelijkheden om verdachte succesvol te behandelen en te begeleiden.
Voornoemde conclusies zijn overtuigend onderbouwd en worden daarom door het hof overgenomen. Op grond van vorenstaande komt het hof eveneens tot de conclusie dat de veiligheid van anderen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling alsmede verpleging van overheidswege eist. Het hof zal dan ook deze maatregel naast de gevangenisstraf opleggen.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals de verdediging heeft voorgesteld, is niet aan de orde nu verdachte (slechts) als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair onder B tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen, gelet op het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan (mede) in verband met de in potentie gevaarlijke aard van deze voorwerpen, in strijd is met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Deze bedraagt EUR 546,69. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd om tot een inhoudelijke beoordeling hiervan te geraken. Mede gelet hierop is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair, subsidiair en meer subsidiair onder A ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair onder B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair onder B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 kruisboog;
- 1 mes.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 22 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.