Arrest d.d. 20 september 2011
Zaaknummer 200.036.144
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. Y.M. Prins, kantoorhoudende te Groningen, die ook heeft gepleit,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. A.H. Stork, kantoorhoudende te Bussum, die ook heeft gepleit.
De inhoud van het tussenarrest van 14 juli 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere geding in hoger beroep
De door het hof bij genoemd tussenarrest bevolen verschijning van partijen heeft geen doorgang gevonden.
[appellant] heeft een memorie van grieven genomen waarvan de conclusie luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Groningen op 24 april 2009 met zaak- en rolnummer 108768 / KG ZA 09-85 Rechtbank Groningen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres gewezen;
II. opnieuw rechtdoende, doende wat de rechter in eerste aanleg, had behoren te doen, alsnog bij arrest, geïntimeerde in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, dan wel haar deze te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen;
III. om geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan aan hem terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
IV. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het beroep van appellant af te wijzen en het vonnis d.d. 24 april 2009 van de rechtbank Groningen in stand te houden en appellant te veroordelen in de kosten van het beroep, daar geïntimeerde de mening is toegedaan dat appellant wederom misbruik van recht heeft gemaakt."
Vervolgens hebben partijen op 16 december 2010 hun zaak doen bepleiten door hun advocaten onder overlegging van een pleitnota door de advocaat van [appellant].
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en
met 2.4) van het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 april 2009 is geen
grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Het geschil
2. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg primair de afgifte gevorderd van een aantal goederen, waartoe [appellant] zich blijkens het proces-verbaal van 13 mei 2008 in de procedure tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen jegens [geïntimeerde] had verplicht. Subsidiair heeft [geïntimeerde], voor het geval [appellant] niet meer tot afgifte zou kunnen overgaan, schadevergoeding gevorderd wegens door haar geleden materiële en immateriële schade. Primair en subsidiair heeft [geïntimeerde] hiernaast nog vergoeding gevorderd van een drietal schadeposten.
3. Bij het vonnis van 24 april 2009 heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld over te gaan tot afgifte van een fitnessapparaat op straffe van een dwangsom en overigens de vordering tot afgifte afgewezen. Voorts is de subsidiaire vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 3.000,- en is [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 286,10 aan overige door [geïntimeerde] gemaakte kosten.
4. [appellant] vordert hoger beroep primair [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans te beslissen dat de voorzieningenrechter zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard om van de vorderingen van [geïntimeerde] kennis te nemen, en subsidiair de vorderingen van [geïntimeerde] af te wijzen. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
5. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen de veroordeling tot afgifte van een fitnessapparaat op straffe van een dwangsom.
Met betrekking tot de grieven
Grief 1
6. [appellant] stelt dat de voorzieningenrechter bij gebrek aan spoedeisend belang aan de zijde van [geïntimeerde] zich onbevoegd had moeten verklaren om van de vorderingen kennis te nemen, dan wel [geïntimeerde] om die reden niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in haar vorderingen.
7. Het hof is van oordeel dat het spoedeisend belang van [geïntimeerde] met haar vorderingen tot afgifte van goederen, dan wel schadevergoeding, gelet op de in het proces-verbaal van 13 mei 2008 neergelegde verplichting van [appellant] tot afgifte van genoemde goederen aan haar, voldoende is gebleken.
Grief II
9. In de grief stelt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte de subsidiaire vordering tot schadevergoeding heeft toegewezen tot een bedrag van € 3.000,- omdat - zeker gelet op het feit dat de schadevergoeding niet bij wijze van voorschot is gevorderd - deze vordering zich niet leent voor behandeling in kort geding.
10. Het hof is met [appellant] van oordeel dat de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding voor
door haar geleden materiële en immateriële schade, om reden dat [appellant] in gebreke is gebleven in zijn verplichting tot afgifte van goederen jegens [geïntimeerde], zich niet leent voor een behandeling in kort geding.
11. De grief slaagt. De betreffende vordering zal alsnog worden afgewezen.
Grief III
12. In de grief stelt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte de vordering tot betaling van een bedrag van € 286,10 aan overige door [geïntimeerde] gemaakte kosten heeft toegewezen, omdat deze kosten volgens [appellant] niet voor zijn rekening dienen te komen.
13. Het hof oordeelt ambtshalve dat ook deze vordering tot betaling van schadevergoeding, waarvan evenmin is gesteld of gebleken dat deze bij wijze van voorschot is gevorderd, zich niet leent voor een behandeling in kort geding.
14. De grief slaagt. Ook deze vordering zal alsnog worden afgewezen.
Grief IV
15. De grief richt zich tegen de door de voorzieningenrechter uitgesproken kostenveroordeling.
16. Het hof ziet in de uitkomst van het geding in hoger beroep reden de veroordeling in de proceskosten te vernietigen.
17. De grief slaagt. Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtgenoten zijn, zal het hof de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren.
De slotsom
18. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd, behalve voor zover daarbij in het dictum onder 5.1 en 5.2 [appellant] is veroordeeld tot afgifte van het fitnessapparaat op straffe van een dwangsom en voor zover deze veroordeling onder 5.6 in het dictum uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsmede voor zover onder 5.7 in het dictum het in eerste aanleg meer of anders door [geïntimeerde] gevorderde is afgewezen. Voor het overige zullen zowel de primaire als subsidiaire vorderingen van [geïntimeerde] worden afgewezen.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zal dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij in het dictum onder 5.1 en 5.2 [appellant] is veroordeeld tot afgifte van het fitnessapparaat op straffe van een dwangsom en voor zover deze veroordeling onder 5.6 in het dictum uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsmede voor zover onder 5.7 in het dictum het in eerste aanleg meer of anders door [geïntimeerde] gevorderde is afgewezen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het meer of anders gevorderde;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zal dragen.
Aldus gewezen door mrs. R.CH. Verschuur, voorzitter, B.J.J. Melssen en G.K. Schipmölder, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 september 2011 in bijzijn van de griffier.