ECLI:NL:GHLEE:2011:BT1987

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002739-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van strafbaar feit en controlebevoegdheden onder de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van heroïne en cocaïne, alsook van bedreiging met een mes. De verdachte had in de periode van 5 tot en met 6 augustus 2009 een hoeveelheid heroïne en cocaïne in zijn bezit en heeft een straatmuzikant bedreigd. Het hof oordeelde dat de verdenking van een strafbaar feit, in dit geval een overtreding van de Opiumwet, niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door de politie. De aanhouding van de verdachte werd rechtmatig geacht, aangezien hij toestemming had gegeven voor een controle op verdovende middelen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringscontact en urinecontroles. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, waarbij de verdachte in plaats van gevangenisstraf een taakstraf van 120 uren moet verrichten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het vonnis van de politierechter vernietigd.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002739-10
Uitspraak d.d.: 14 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 12 november 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-653966-08, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de door de reclassering te geven voorschriften en aanwijzingen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging zal bevelen van de twee maanden gevangenisstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 13 februari 2009.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. C. Eenhoorn, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
A)
hij in of omstreeks de periode van 5 tot en met 6 augustus 2009 te [plaats] opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
EN/OF
B)
hij op of omstreeks 06 augustus 2009 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,89 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 3,76 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2009 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer] getoond.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft - kort samengevat - betoogd dat de opsporings-ambtenaren verdachte staande hebben gehouden op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994. Daargelaten het feit dat zij verdachte niet het bij deze controlebevoegdheid behorende stopteken hebben gegeven, hebben zij hun bevoegdheid, aldus de raadsman, onmiskenbaar gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend, namelijk ter zake van de al dan niet gerechtvaardigde verdenking dat verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt een enigerlei overtreding van de Opiumwet.
Hoewel de raadsman aan dit verweer geen conclusie heeft verbonden, overweegt het hof hierover het navolgende.
Vooropgesteld moet worden dat het bestaan van een verdenking dan wel een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verbalisanten de hen ambtshalve bekende, op een scooter rijdende verdachte, na hem staande te hebben gehouden (hetgeen gelet op de terminologie van de Wegenverkeerswet niet geheel correct is, maar feitelijk overeenkomt met het geven van een stopteken) naar zijn rij- en kentekenbewijs hebben gevraagd. Verdachte heeft deze documenten overhandigd en verbalisanten vervolgens toestemming gegeven hem te controleren op het aanwezig hebben van verdovende middelen. De bij die fouillering aangetroffen bolletjes heroïne en cocaïne hebben vervolgens geleid tot de - naar het oordeel van het hof rechtmatige - aanhouding van verdachte.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van een (Bulgaarse) straatmuzikant heeft de raadsman betoogd dat de verklaring van de getuige [getuige 1] niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Uit de betreffende verklaring blijkt namelijk dat aangever [slachtoffer] bij deze verklaring als tolk is opgetreden, hetgeen gerede twijfel aan zo niet de betrouwbaarheid dan toch in elk geval de onafhankelijkheid van die getuigenverklaring rechtvaardigt, nu niet gesproken kan worden van vertaling door een onafhankelijke tolk.
Het hof volgt de raadsman in dit standpunt, doch is van oordeel dat het alsdan resterende bewijs toereikend is voor een bewezenverklaring. Het hof heeft daarbij, naast de aangifte van [slachtoffer], gelet op de zowel ten overstaan van verbalisanten als ter terechtzitting van het hof van 31 augustus 2011 door verdachte afgelegde verklaring dat hij aangever heeft bedreigd en dat hij (daarbij) een mes in zijn handen had. Deze verklaringen worden in zoverre ondersteund door die van de getuige [getuige 2], dat deze heeft verklaard dat verdachte "wat sneller aangebrand is dan hij" en dat er over en weer bedreigingen zijn geuit.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
A)
hij in de periode van 5 tot en met 6 augustus 2009 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
EN
B)
hij op of omstreeks 06 augustus 2009 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,89 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 3,76 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 12 april 2009 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer] getoond.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 A en B bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Bij onderzoek aan zijn kleding werden 15 bolletjes cocaïne en 23 bolletjes heroïne aangetroffen, een hoeveelheid die volgens verdachte bestemd was voor eigen gebruik, maar in de visie van het hof nauwelijks meer als zodanig kan worden beschouwd. Het behoeft geen verder betoog dat dergelijke stoffen de volksgezondheid bedreigen en doorgaans criminaliteit van diverse aard met zich brengen.
Daarnaast heeft verdachte een straatmuzikant bedreigd, omdat diens aanwezigheid een belemmering zou vormen voor de bedelactiviteiten van een van zijn, verdachtes, kameraden op (nagenoeg) diezelfde locatie.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juli 2011. Uit dit 23 pagina's tellende stuk komt naar voren dat verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor (gekwalificeerde) vermogensdelicten, ten aanzien waarvan aannemelijk is dat zij samenhangen met verdachtes langdurige en ernstige verslaving aan harddrugs.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 31 augustus 2011 verklaard dat hij sinds enige tijd een relatie heeft die zodanig voorspoedig verloopt dat hij drie weken geleden in het huwelijk is getreden.Verdachte heeft tevens verklaard geleidelijk te zijn gestopt met het gebruik van harddrugs, mede vanwege de impact van het recentelijk op jeugdige leeftijd overlijden van een broer van zijn echtgenote. De op voornoemde zitting gehoorde vertegenwoordiger van de reclassering, waarmee verdachte op vrijwillige basis contact onderhoudt, heeft verklaard haar twijfels te hebben over de beweerdelijke abstinentie van harddrugs. Gelet op verdachtes voorgeschiedenis deelt het hof deze twijfels.
Dit neemt niet weg dat het hof - mede gelet op verdachtes onmiddellijke bereidheid urinecontroles te ondergaan en het gegeven dat hij thans iets te verliezen heeft - verdachte een kans zal bieden de neerwaartse spiraal van de afgelopen jaren te doorbreken. Het hof zal verdachte daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van een aanmerkelijke duur. Aan de daaraan te verbinden proeftijd van twee jaren zal het hof, naast de algemene voorwaarde dat verdachte in die periode geen strafbare feiten zal begaan, de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte - verplicht - reclasseringscontact onderhoudt. Dit contact kan ook inhouden dat verdachte periodiek voornoemde urinecontroles ondergaat, dat hij zijn medewerking verleent aan het saneren van zijn schulden en het verbeteren van zijn woonsituatie, die - zo begrijpt het hof uit de verklaring van de reclasserings-vertegenwoordiger - thans beide in de weg staan aan een (verdere) ordening van verdachtes bestaan. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn medewerking toegezegd.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Groningen van 13 februari 2009, onder parketnummer 18-653966-08 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast, met dien verstande dat verdachte in de plaats daarvan een werkstraf zal verrichten van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14i en 14j, 56, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Groningen en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook als dat inhoudt dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan urinecontroles, het saneren van zijn schulden en het verbeteren van zijn woonsituatie.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Groningen van 13 februari 2009, parketnummer 18-653966-08, te weten van gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met dien verstande dat verdachte, in de plaats daarvan, een taakstraf zal verrichten, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 14 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.