ECLI:NL:GHLEE:2011:BT1985

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003022-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling in strafzaak met poging tot inbraak en bezit van amfetamine

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 14 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor een poging tot inbraak en het bezit van amfetamine. De rechter-commissaris had eerder geoordeeld dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Het hof oordeelde echter dat het niet gebonden was aan deze beslissing en zelfstandig onderzoek moest doen naar de rechtmatigheid van de aanhouding. Het hof concludeerde dat de feiten en omstandigheden die leidden tot de aanhouding voldoende waren om een redelijk vermoeden van schuld te rechtvaardigen, ondanks het ontbreken van een concrete aangifte op dat moment.

De verdachte werd beschuldigd van een poging tot inbraak op 15 december 2009 en het bezit van ongeveer 2 gram amfetamine op 16 december 2009. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op het terrein van een bedrijf was aangetroffen met inbrekersgereedschap en een aanzienlijke hoeveelheid contant geld, wat bijdroeg aan het vermoeden van schuld. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een strafbaar feit op het moment van aanhouding, maar het hof verwierp dit argument.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie en het feit dat hij al geruime tijd geen strafbare feiten had gepleegd. De uitspraak benadrukt het belang van een zelfstandig onderzoek door het hof naar de rechtmatigheid van de aanhouding, ongeacht eerdere beslissingen van de rechter-commissaris.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003022-10
Uitspraak d.d.: 14 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 13 december 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 december 2009 te [plaats 1], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan het [straat] gevestigd bedrijf genaamd [bedrijf] weg te nemen goederen en/of geld geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voormeld bedrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen het toegangshek van het bedrijfsterrein heeft/hebben opengebroken en/of geopend en/of over een schutting is/zijn geklommen en/of vervolgens dit terrein heeft/hebben betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op of omstreeks 16 december 2009 te [plaats 2], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Evenals in eerste aanleg heeft de raadsman de vraag naar voren gebracht of er bij de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachte (hierna te noemen: [medeverdachte]) sprake was van een redelijk vermoeden dat hij zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Deze (door de raadsman ontkennend beantwoorde) vraag moet, aldus de raadsman, mede worden bezien in het licht van het oordeel van de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Leeuwarden, die de inverzekeringstelling van verdachte destijds onrechtmatig achtte, omdat op het moment van aanhouding dat vereiste redelijk vermoeden van schuld ontbrak. De rechter-commissaris beval vervolgens de onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de later oordelende rechter, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, gebonden is aan de beslissing van de rechter-commissaris. Dat brengt mee dat de beslissing over de onrechtmatigheid van de aanhouding in stand moet blijven en het daardoor verkregen bewijs buiten beschouwing.
In samenhang met het vorenstaande heeft de raadsman betoogd dat op het moment van aanhouding er geen sprake was van een concreet strafbaar feit. De aangifte die leidde tot het onder 1 ten laste gelegde werd pas de daaropvolgende dag gedaan.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Volgens vigerende jurisprudentie dient het hof zelfstandig onderzoek te doen naar de vraag of ten tijde van de aanhouding sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat daaraan niet in de weg.
Het hof heeft bij dat onderzoek gelet op de feiten en omstandigheden die voorafgingen aan de aanhouding, zoals deze zijn weergegeven in een proces-verbaal van bevindingen van de politie Fryslân, proces-verbaalnummer [nummer]. Daaruit komt naar voren dat
verbalisanten op 16 december 2009, omstreeks 01:10 uur in de nacht, een personenauto zagen staan op het terrein van een op dat moment gesloten tankstation te [plaats 2]. De lichten van de auto brandden. Verbalisanten zagen dat er zich twee manspersonen in de auto bevonden. Zij vroegen hun zich te legitimeren. Beide personen bleken veelvuldig voor te komen in het bedrijfsprocessensysteem van de politie Fryslân ter zake van vermogensdelicten. De auto bleek niet op naam te staan van één van de beide inzittenden. Voorts hadden verbalisanten zicht op de niet geheel afgedekte kofferbak. Zij zagen: een bundeltje bankbiljetten op de automat achter de bestuurdersstoel (waaronder honderd en vijftig eurobriefjes), breekijzers, gereedschapskisten, een boor, een trap, een bijl, een schroevendraaier, een handschoen, zaklampjes en glassplinters. Beide personen waren donker gekleed en hadden bevuilde handen.
Deze feiten en omstandigheden zijn in onderlinge samenhang bezien van dien aard dat een redelijk vermoeden dat verdachte zich had schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit zonder meer gerechtvaardigd was. Dat er op dat moment geen concrete aangifte van een inbraak bekend was, doet daaraan niet af.
Uit het vorenstaande volgt dat het hof - met de politierechter - van oordeel is dat er geen aanleiding is tot bewijsuitsluiting van het proces-verbaal van verhoor van verdachte en het proces-verbaal ter zake het aantreffen van de amfetamine in de auto van verdachte en [medeverdachte].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde brengt het eerder overwogene met zich mee dat het hof het proces-verbaal terzake de in de auto aangetroffen amfetamine voor het bewijs mag bezigen. Op grond van de inhoud van dat proces-verbaal, verdachtes verklaring dat het zijn amfetamine betrof en de uitslag van de MMC-test, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het poeder amfetamine bevatte en dat verdachte die amfetamine toen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 15 december 2009 te [plaats 1], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een aldaar aan het [straat] gevestigd bedrijf genaamd [bedrijf] weg te nemen goederen, toebehorende aan [bedrijf], en zich daarbij de toegang tot voormeld bedrijf te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader het toegangshek van het bedrijfsterrein heeft opengebroken en vervolgens dit terrein heeft betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij op 16 december 2009 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij, toen hij op het bedrijfs-terrein met [medeverdachte] bij de dozen met televisies stond, tegen [medeverdachte] heeft gezegd: 'Bekijk 't maar', of woorden van gelijke strekking en dat - nadat verdachte mensen had horen roepen - [medeverdachte] in paniek is geraakt en is weggevlucht. Hij, verdachte, zou via het hek van het bedrijfsterrein zijn weggelopen, niet weggerend.
Voorzover verdachte hiermee een beroep heeft willen doen op vrijwillige terugtred, verwerpt het hof dat verweer.
Getuige [getuige] heeft verklaard samen met zijn broer die avond op het terrein van de
[bedrijf] een persoon op de oprit voor te roldeur te hebben zien staan. De getuige heeft vervolgens geroepen: 'Wat moet dat daar?'. Die persoon gaf daarop geen antwoord maar maakte zich uit de voeten. Volgens de getuige zagen ze dat de persoon op het erf, in een hoek tegen de loods van het bedrijf, over het houten hekwerk klom. Uit deze getuigenverklaring en door de politie verricht onderzoek naar aangetroffen schoensporen bij die schutting, leidt het hof af dat de door de getuige aangeduide persoon verdachte was. Het hof acht verdachtes verklaring dat hij vrijwillig zou zijn teruggetreden niet geloofwaardig.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, tezamen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot een bedrijfsinbraak. Uit het dossier komt het beeld naar voren van twee mannen, beiden met een reputatie op het gebied van vermogensdelicten, die in de nachtelijke uren door de provincie rijden op zoek naar geschikte inbraaklocaties en goederen van hun gading, daarmee anderen schade en hinder toebrengend. Het hof houdt voorts rekening met de aan de tenlastelegging toegevoegde strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De aangetroffen hoeveelheid amfetamine diende volgens verdachte weliswaar als zelfmedicatie - hij geeft voor de behandeling van zijn ADHD de voorkeur aan amfetamine boven Ritalin - doch dat maakt het bezit van een dergelijke stof niet straffeloos.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juli 2011, waaruit blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor met name gekwalificeerde vermogensdelicten en heling.
Het hof beschikt niet over een reclasseringsrapportage. De raadsman heeft (subsidiair) voorwaardelijk verzocht het onderzoek te schorsen om alsnog een dergelijke rapportage op te doen maken, temeer daar verdachte op vrijwillige basis contact met de reclassering onderhoudt. Het hof acht zich op basis van het dossier en de verklaring van verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden evenwel voldoende voorgelicht om tot een afdoening van deze zaak te komen en ziet geen noodzaak tot aanhouding van de behandeling van de strafzaak van verdachte. Het hof wijst het verzoek van de raadsman derhalve af.
Duidelijk is dat verdachte een gezin met twee kinderen heeft en een eigen woning. Hij is werkzaam in de steigerbouw. Er is hem veel aan gelegen dit alles te behouden. Eind april 2011 is verdachtes laatste detentie beëindigd. Gelet op het feit dat inmiddels geruime tijd is verstreken sinds verdachte strafbare feiten heeft gepleegd en de thans uitgesproken intenties van verdachte acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, oplegging van een nieuwe onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet aangewezen. Mede gelet op het gevaar voor herhaling, af te leiden uit verdachtes documentatie, acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf in voorwaardelijke vorm geboden. Het hof zal verdachte daarnaast uit het oogpunt van vergelding en normhandhaving een werkstraf opleggen van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 43a, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 14 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.