Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000902-11
Uitspraak d.d.: 15 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 19 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 juni 2011 en 1 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het medeplegen van poging tot doodslag tot vier jaren gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, waarbij verdachte verplicht wordt een Leefstijltraining en een Cognitieve vaardigheidstraining te volgen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N. Hendriksen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 juli 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, [benadeelde] van het leven te beroven, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet,
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met een glazen voorwerp en/of met een kandelaar/kaarsenstandaard, althans met een of meerdere hard(e) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 juli 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [benadeelde]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (te weten breuk(en) in of aan de voorhoofdsholte links en/of oogkas links en/of kaakholte links en/of kaak links en/of neus en/of bloeding in hersenweefsel links frontaal), door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, met een glazen voorwerp en/of met een kaarsenstandaard, althans met een of meerdere hard(e) voorwerp(en) tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Door en namens verdachte is ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot moord althans poging tot doodslag ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer [benadeelde].
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Verdachte is op 10 juli 2010 samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar het adres gegaan waarvan zij wisten dat het latere slachtoffer [benadeelde] daar op dat moment verbleef. Daar aangekomen hebben verdachte en zijn medeverdachten geweld op [benadeelde] uitgeoefend.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast - evenals de advocaat-generaal en de verdediging - dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte of zijn drie medeverdachten [benadeelde] met een voorwerp tegen het hoofd en/of het lichaam hebben geslagen. Wel kan - aan de hand van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] - worden vastgesteld dat verdachte tezamen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het slachtoffer meermalen met zijn vuisten tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt en het slachtoffer tegen het lichaam heeft geschopt. Het slachtoffer hield hier onder meer vijf breuken in het gezicht aan over.
Op grond van de vastgestelde feiten, het dossier en het verhandelde ter zitting gaat het hof ervan uit dat de bewezen verklaarde handelingen die de verdachte tezamen met zijn medeverdachten heeft gepleegd niet willens en wetens op de dood van het slachtoffer waren gericht.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van het hof kunnen de bewezen verklaarde handelingen - het meermalen stompen tegen het hoofd en het lichaam en het schoppen tegen het lichaam - naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Ook wanneer het hof het bij het slachtoffer vastgestelde letsel in aanmerking neemt, komt het niet tot een andere conclusie dan hiervoor vermeld.
Gelet hierop kan het primair ten laste gelegde opzet op de dood niet worden bewezen, zodat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot moord althans poging tot doodslag behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 10 juli 2010 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, aan een persoon (te weten [benadeelde]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (te weten breuken in of aan de voorhoofdsholte links en oogkas links en kaakholte links en kaak links en neus en bloeding in hersenweefsel links frontaal), door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen tegen het lichaam te schoppen en te slaan en
- meermalen tegen het hoofd te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met het Pro Justitia Psychologisch onderzoek d.d. 28 januari 2011, opgesteld door drs. J. Buschman, Gz-psycholoog.
Dit rapport houdt als conclusie onder meer in - zakelijk weergegeven - dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven. Dit uit zich onder meer in wantrouwen, een neiging tot isoleren en een gebrekkige empathie. Aan deze persoonlijkheidsstoornis ligt een fors jeugdtrauma ten grondslag, dat mede tot pedagogische verwaarlozing heeft geleid.
Ook ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake.
In het rapport wordt het advies gegeven om verdachte voor het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundige en neemt deze over.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is op 10 juli 2010 samen met zijn medeverdachten naar het huis gegaan waarvan zij wisten dat [benadeelde] daar op dat moment verbleef met de bedoeling om hem een (gewelddadig) lesje te leren. Verdachte en twee van zijn medeverdachten hebben [benadeelde], die de vader is van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 1] en die tevens familie is van de andere twee medeverdachten, vervolgens zwaar mishandeld. Zij hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
[benadeelde] was na de geweldplegingen door verdachte en zijn medeverdachten niet in staat om aangifte te doen en is na een aantal dagen op de intensive care te hebben gelegen, in een verpleeginrichting opgenomen. Er was sprake van neurologische schade. Hij verblijft daar tot op de dag van vandaag en wel in een zodanig deplorabele conditie dat de forensisch geneeskundige het niet zinvol achtte hem nog als getuige te ondervragen. Deskundigen hebben niet met zekerheid kunnen vaststellen of deze neurologische schade (deels) het gevolg is van het op hem uitgeoefende geweld op 10 juli 2010 of dat de schade voortkomt uit het neurologische ziektebeeld dat toen reeds bestond. Vast staat wel dat het slachtoffer vóór 10 juli 2010 nog zelfstandig woonde en als zodanig kon functioneren. Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten blijkt ook, dat verdachte - destijds 62 jaren oud - op 10 juli 2010 geestelijk en lichamelijk nog een uiterst weerbare man was die hen angst inboezemde. Aan dit alles is op die datum plotseling een einde gekomen. Gelet op deze plotselinge verandering in de toestand van het slachtoffer stelt het hof vast dat het door verdachte en zijn medeverdachten op het slachtoffer uitgeoefende geweld een relevante factor moet zijn geweest in het ontstaan van het huidige toestandsbeeld van het slachtoffer. De gevolgen van het bewezen verklaarde zijn derhalve zeer groot geweest voor het slachtoffer en kunnen (in het kader van de strafoplegging) redelijkerwijs worden toegerekend aan verdachte. Deze omstandigheid zal het hof ten nadele van de verdachte laten meewegen bij de strafoplegging.
Het hof heeft bij de straftoemeting - eveneens ten nadele van verdachte - in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2011 vele malen onherroepelijk is veroordeeld, onder meer ter zake van agressie- /geweldsdelicten en alcoholgerelateerde delicten. Ook heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van de Reclassering d.d. 20 september 2010.
Daar staat tegenover dat het hof rekening houdt met het feit dat verdachte - gelet op het Pro Justitia rapport d.d. 28 januari 2011 - ter zake van het onderhavige feit als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Deze omstandigheid zal het hof in geval van verdachte als strafverminderend laten meewegen.
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank en de advocaat-generaal. Ook dit weegt - in het voordeel van verdachte - mee in de strafoplegging.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof zal, gelet op de (overige) persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter zitting van het hof naar voren zijn gekomen, een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf (15 maanden) voorwaardelijk opleggen. Hieraan zal de bijzondere voorwaarde zoals omschreven in het dictum worden verbonden. Het hof beoogt met het opleggen van het voorwaardelijke deel tevens verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken, dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat hij ten tijde van het geding in hoger beroep heeft aangegeven zijn vordering niet te willen handhaven. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet voort en kan het hof niet op die vordering beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 15 (vijftien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte - zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Leeuwarden en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling Leefstijltraining en een Cognitieve vaardigheidstraining.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 15 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van Veen en mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.