ECLI:NL:GHLEE:2011:BS8960

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001774-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met braak wegens het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 5 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was aangeklaagd voor diefstal met braak, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte, eigenaar van een meubelbedrijf, had meubelen geleverd aan de aangever, die zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. Na herhaalde pogingen om de meubelen terug te krijgen, heeft de verdachte de voordeur van de aangever geforceerd om de meubelen op te halen. Het hof oordeelde dat de verdachte mocht aannemen dat de meubelen zijn eigendom waren, aangezien hij deze had geleverd en de betaling uitbleef. Hierdoor ontbrak het aan het vereiste oogmerk voor diefstal, zoals bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal met braak, omdat een essentieel bestanddeel van het strafbare feit niet bewezen kon worden. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001774-10
Uitspraak d.d.: 5 september 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 2 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, alsmede tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag van € 2.366,29, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr J.C.C.M. Brand, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2009 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (toebehorende aan [benadeelde]) heeft weggenomen een dressoir en/of een driezitsbank en/of een tweezitsbank en/of een rieten tafel en/of een (hal)kast en/of een vitrinekast en/of een eettafel en/of een tv-meubel en/of een rieten fauteuil, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, leidt het hof - beknopt samengevat - de navolgende gang van zaken af.
Verdachte was destijds eigenaar van een kort daarvoor gestart meubelbedrijf, genaamd "[bedrijf]", gevestigd te [vestigingsplaats]. Aangever [slachtoffer] kocht in juni 2009 een (groot) aantal meubelen bij verdachte en kreeg deze - vanwege de door [slachtoffer] gestelde urgentie - vrijwel direct geleverd, na een geringe aanbetaling te hebben gedaan en de toezegging daags na de levering het verschuldigde bedrag op het bedrijf van verdachte te zullen betalen.
In de daarop volgende weken kwam aangever, ondanks herhaalde beloftes, zijn betalingsverplichting evenwel niet na. Ondanks daartoe - volgens de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring - telefonisch met aangever gemaakte afspraken over betaling en de eigendom van de meubelen, bleek het in der minne ophalen van het meubilair evenmin uitvoerbaar. Verdachte stond tweemaal voor een gesloten deur. Hij zag zich uiteindelijk genoodzaakt de voordeur van de woning van aangever te forceren en zich het meubilair toe te eigenen, aldus de verklaring van verdachte.
Vaststaat dat de inbeslaggenomen meubelen inmiddels door het openbaar ministerie zijn teruggegeven aan verdachte.
Voor een bewezenverklaring van al dan niet gekwalificeerde diefstal dient te worden bewezen dat daarbij sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Gelet op de omstandigheden van het geval is het hof van oordeel dat verdachte zich de goederen weliswaar heeft toegeëigend, maar dat hij daarbij niet het oogmerk had dit wederrechtelijk te doen. Verdachte mocht het er tegen de achtergrond van zijn afspraken met aangever voor houden dat hij zijn eigen goed wegnam. In dat geval kan er geen sprake zijn van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, zoals bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft bij dit oordeel tevens gelet op de verklaring van aangever, inhoudende - zakelijk weergegeven - dat de meubels toebehoorden aan verdachte, zolang hij, aangever, deze niet had betaald en dat verdachte bij het uitblijven van betaling in beginsel gerechtigd was deze op te halen.
Deze verklaring van aangever ondersteunt de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof dat hij na de levering van de meubelen bij uitblijven van betaling telefonisch met aangever, op voorstel van aangever, heeft afgesproken dat de meubelen eigendom van verdachte bleven zolang niet was betaald.
Nu een essentieel bestanddeel van het door de tenlastelegger beoogde strafbare feit niet kan worden bewezen, behoort verdachte te worden vrijgesproken van deze tenlastelegging, waarbij enkel - kort samengevat - diefstal met braak en niet, subsidiair, vernieling is ten laste gelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.366,29. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot voormeld bedrag. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, terwijl evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], niet ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 5 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.