ECLI:NL:GHLEE:2011:BR6162

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000749-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak betreffende hennepkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De zaak betreft de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 155 hennepplanten in zijn woning. De veroordeelde heeft verklaard dat hij zijn woning ter beschikking heeft gesteld voor de hennepkwekerij en dat hij in ruil daarvoor twee maanden huur heeft ontvangen, totaal € 1.200,--. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 5.000,-- schatte, niet gevolgd en heeft het voordeel vastgesteld op het door de veroordeelde aangegeven bedrag van € 1.200,--. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op het bedrag van € 1.200,--. De beslissing is genomen na onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2011 en op basis van de wettige bewijsmiddelen in het strafdossier. Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat destijds gold, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000749-11
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2011
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 23 maart 2007 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), en tot oplegging van een betalingsverplichting tot dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman,
mr. S.J. Jansen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op EUR 9.365,10 (negenduizend driehonderdvijfenzestig euro en tien eurocent) en tot oplegging van de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de staat. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op EUR 5.000,-- (vijfduizend euro) en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 29 augustus 2011 (parketnummer 24-000067-11) terzake van overtreding van een bij artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 1.200,-- (eenduizend tweehonderd euro). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Voordeelberekening
Het hof hanteert bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten.
Veroordeelde heeft zich op 2 juni 2006 schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 155 hennepplanten in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats].
In de woning van veroordeelde is op voornoemde datum een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
Ter terechtzitting van het hof heeft veroordeelde als volgt hierover verklaard, zakelijk weergegeven: "Ik wist dat er wiet in mijn woning werd gekweekt. Ik heb mijn huis hiervoor ter beschikking gesteld. Anderen hebben de planten erin gezet. In ruil voor de ruimte is door hen mijn huur betaald. Dat was voor 2 maanden. Per maand betaalde ik € 600,-- huur."
Bij de vaststelling van het voordeel dat de veroordeelde uit zijn bewezenverklaarde handelen heeft genoten, neemt het hof de hiervoor weergegeven verklaring van veroordeelde als uitgangspunt. Ten voordele van veroordeelde is tweemaal een bedrag van
€ 600,-- aan huur van de woning, in totaal € 1.200,--, door derden betaald. Gelet hierop stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op dat bedrag.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 1.200,--
De verplichting tot betaling aan de Staat
Aangezien niet gebleken is van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat destijds gold.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 1.200,00 (duizend tweehonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 1.200,00 (duizend tweehonderd euro).
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. J.P. van Stempvoort, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Reinke, griffier,
en op 29 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.P. van Stempvoort is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.