ECLI:NL:GHLEE:2011:BR5818

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000437-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van emballagebon door kassamedewerkster van Lidl

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 25 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, een kassamedewerkster bij Lidl, is beschuldigd van verduistering van een emballagebon die toebehoorde aan haar werkgever. De verdachte heeft tijdens de zitting volhard in haar ontkenning en heeft de verklaringen van getuigen, waaronder haar ex-werkgever en een politieambtenaar, betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 mei 2010 tot en met 5 juni 2010 opzettelijk de emballagebon heeft toegeëigend, terwijl zij deze onder zich had uit hoofde van haar dienstbetrekking.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een werkstraf van twintig uren had geëist, in overweging genomen, maar oordeelt dat deze straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de zaak en de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft eerder een onvoorwaardelijke werkstraf opgelegd gekregen voor een vermogensdelict, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof legt een zwaardere straf op dan geëist, namelijk een werkstraf van twintig uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt verricht. Het hof heeft de toepasselijke artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen en heeft de verdachte als strafbaar verklaard.

De uitspraak van het hof is een belangrijke bevestiging van de noodzaak van normhandhaving in gevallen van verduistering, vooral door personen die in een vertrouwenspositie werken, zoals kassamedewerkers. De uitspraak benadrukt ook de gevolgen van een dergelijke daad voor de relatie tussen werknemer en werkgever, en de impact op het vertrouwen binnen de werkplek.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000437-11
Uitspraak d.d.: 25 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden van 24 februari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte, ouders en haar raadsvrouw, mr. E.M. Bakx, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 18 mei 2010 tot en met 5 juni 2010 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk een emballagebon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het (winkel)bedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als caissière/(winkel)medewerkster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting van het hof - zakelijk weergegeven - een beroep gedaan op de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije, welke uitspraak door de Hoge Raad bij arrest van 30 juni 2009 is "vertaald" naar de Nederlandse rechtspraak.
De raadsvrouw heeft daarbij aangevoerd dat niet uit het proces-verbaal van het politie-onderzoek blijkt dat de minderjarige verdachte ondubbelzinnig, bewust en vrijwillig afstand heeft gedaan van haar consultatierecht en haar recht op verhoorbijstand.
De bekennende verklaring die de verdachte op 8 juni 2010 tegenover de hulpofficier van justitie heeft afgelegd dient dan ook uitgesloten te worden van het bewijs, aldus de raadsvrouw.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte daarnaast ontkend bedoelde bekennende verklaring te hebben afgelegd.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Op 8 juni 2010 is de verdachte door de politie aangehouden op verdenking van de in deze zaak aan haar ten laste gelegde verduistering. Zij is vervolgens op die dag voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Blijkens het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met deze aanhouding, opgemaakt op 8 juni 2010 door inspecteur van politie [hulpofficier van justitie ], zijnde hulpofficier van justitie, is de verdachte op dat moment gewezen op het haar toekomende consultatierecht en het recht op verhoorbijstand door een advocaat of een vertrouwenspersoon. Daarop heeft de verdachte verklaard te willen overleggen met haar moeder. Aangezien de piketadvocaat op dat moment niet bereikt kon worden, is de verdachte - in overleg met haar moeder - door de politie heengezonden, teneinde zich op een nader te bepalen tijdstip te melden aan het bureau van politie om verhoord te worden in het bijzijn van een advocaat. Daarop heeft de verdachte op 8 juni 2010 spontaan tegenover genoemde hulpofficier van justitie enkele mededelingen gedaan met betrekking tot de in deze zaak aan haar ten laste gelegde verduistering.
Op het moment dat de verdachte op 8 juni 2010 haar mededelingen heeft gedaan, bevond zij zich niet in een verhoorsituatie als bedoeld in de Salduz-jurisprudentie, nu zij op dat moment in het geheel niet werd ondervraagd door de politie in het kader van de verdenking die was gerezen tegen haar. Dat toen geen sprake is geweest van een verhoorsituatie, kan daarnaast blijken uit de omstandigheid dat aan de verdachte op dat moment niet de cautie is gegeven.
Hiermee is naar het oordeel van het hof geen sprake van schending van een vormvoorschrift. Integendeel. Gelet immers op de wens van de verdachte om overleg te plegen, heeft er op 8 juni 2010 geen verhoor van de verdachte plaatsgevonden en is zij die dag heengezonden. Aldus kan bewijsuitsluiting op grond van de Salduz-jurisprudentie niet aan de orde zijn.
Nu daarnaast niet aannemelijk is geworden dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van inspecteur [hulpofficier van justitie ] van 8 juni 2010 een onjuiste weergave geeft van hetgeen de verdachte destijds heeft medegedeeld (daarvoor heeft het hof geen enkele concrete aanwijzing bekomen), kan en zal het hof de bekennende verklaring van verdachte gebruiken als bewijsmiddel.
Op grond van bedoelde bekennende verklaring, alsmede de aangifte van de heer [slachtoffer] en een afschrift van de emballagebon, acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan haar ten laste gelegde, zoals hieronder nader aangegeven.
Het door de raadsvrouw betwiste opzet op wederrechtelijke toe-eigening van de emballagebon vindt weerlegging in genoemde bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 18 mei 2010 tot en met 5 juni 2010 te [plaats], opzettelijk een emballagebon, die toebehoorde aan het winkelbedrijf [bedrijf], en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van caissière/winkelmedewerkster onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en motivering
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een emballagebon welke toebehoorde aan het winkelbedrijf [bedrijf]. Emballagebonnen vertegenwoordigen een geldelijke waarde. Verdachte is als kassamedewerkster werkzaam geweest voor dit bedrijf en heeft uit hoofde van die werkzaamheden onder meer over dergelijke bonnen van haar werkgever kunnen beschikken. Verdachte heeft door haar handelwijze het vertrouwen van haar (voormalig) werkgever ernstig geschaad.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 juni 2011, waaruit blijkt dat zij eerder door de kinderrechter bij de rechtbank Leeuwarden d.d. 10 september 2009 onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf in verband met een vermogensdelict.
Tevens houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting door haar en door haar raadsvrouw naar voren zijn gebracht en zoals deze overigens zijn gebleken uit het strafdossier, waaronder het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 september 2010.
Het hof merkt daarnaast op dat verdachte ter terechtzitting van het hof is blijven volharden in haar procesopstelling om - zonder verdere redengeving - de juistheid van de verklaringen van anderen, onder wie haar ex-werkgever en een politieambtenaar, te betwisten. Aldus maakt zij hen (impliciet) uit voor leugenaar.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat uit een oogpunt van normhandhaving een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
Aan verdachte zal dan ook een werkstraf van hierna te melden duur worden opgelegd.
Het hof legt hiermee een zwaardere straf op aan de verdachte dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof komt tot deze beslissing omdat de geëiste straf naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan deze strafzaak en met name de hierboven genoemde proceshouding van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Raven, griffier,
en op 25 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A. Wiarda en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.