ECLI:NL:GHLEE:2011:BR5400

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000646-11
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens schending van het recht op bijstand door een advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen. De verdachte was aangeklaagd voor het verwerven en in bezit hebben van door misdrijf verkregen goederen, waaronder kleding en sieraden, in de periode van 1 januari 2003 tot en met 21 maart 2003. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van twee maanden geëist.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet in redelijke gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan zijn verhoren door de politie een advocaat te raadplegen. Dit vormverzuim, in strijd met artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, heeft geleid tot de uitsluiting van de verklaringen van de verdachte die vóór 24 maart 2003 zijn afgelegd.

Aangezien het hof niet overtuigd was van de schuld van de verdachte op basis van de overgebleven bewijsmiddelen, heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging, mede door inconsistenties in de inbeslagnemingen en het ontbreken van een aangifte van diefstal. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op juridische bijstand en de gevolgen van schendingen daarvan voor de bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000646-11
Uitspraak d.d.: 16 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 10 september 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
volgens opgave namens de verdachte ter terechtzitting van het hof wonende te [woonplaats], [adres],
volgens de akte rechtsmiddel postadres houdende op het kantoor van zijn raadsvrouw, Postbus 39, 5900 AA Venlo,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 augustus 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsvrouw, mr. K.E.J. Dohmen, is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van
1 januari 2003 tot en met 21 maart 2003, in de gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente 2], in elk geval in Nederland, (telkens) een hoeveelheid kleding en/of een doosje met sieraden, in elk geval een hoeveelheid sieraden, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kleding en/of dat doosje met sieraden, in elk geval die hoeveelheid sieraden (telkens) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
Niet is gebleken dat de verdachte, nadat hij was aangehouden, binnen redelijke grenzen in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan zijn eerste, tweede en derde verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, terwijl niet blijkt dat de verdachte van dat recht toen uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend, in ieder geval ondubbelzinnig, afstand heeft gedaan.
Dit is een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof zal verdachtes verklaringen van het bewijs uitsluiten voor zover die tegenover de politie zijn afgelegd voordat de verdachte een advocaat kon raadplegen.
Uit het strafdossier is gebleken dat de verdachte ten tijde van zijn verhoor door de rechter-commissaris ter gelegenheid van de toetsing van de inverzekeringstelling en inbewaringstelling op 24 maart 2003 voor het eerst werd bijgestaan door een raadsman.
Het bovenstaande dient te leiden tot uitsluiting als bewijsmiddel van de verklaringen die de verdachte vóór 24 maart 2003 bij de politie heeft afgelegd, te weten die op 21 maart 2003,
22 maart 2003 en 23 maart 2003.
Voor zover de advocaat-generaal heeft willen stellen dat de hier relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad (de zogenaamde Salduz jurisprudentie) op deze zaak niet van toepassing is omdat de verhoren in 2003, dus ruim voor de totstandkoming van die jurisprudentie plaatsvonden, overweegt het hof dat die stelling geen steun vindt in het recht.
Daarnaast stelt het hof vast dat zich in het strafdossier twee kennisgevingen van inbeslagneming van 22 maart 2003 (het hof begrijpt: 20 maart 2003) bevinden, opgenomen in de pagina's 9 en 10 enerzijds en als los opgenomen document anderzijds, betreffende voorwerpen die onder de verdachte in beslag zijn genomen.
Beide documenten verschillen op essentiële onderdelen van elkaar wat betreft de aard en omvang van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, zonder dat het hof duidelijk is welke van de beide kennisgevingen als juist kan worden aangemerkt.
Nu niet kan worden vastgesteld welke voorwerpen, met name betreffende de in de tenlastelegging bedoelde sieraden, onder de verdachte in beslag genomen zijn, een aangifte wegens misdrijf met betrekking tot de in de tenlastelegging bedoelde hoeveelheid kleding ontbreekt, en het bewijs niet gegrond kan worden op uitsluitend de aangifte ter zake van diefstal van sieraden en de (resterende) verklaringen van de verdachte, ontbreekt het bewijs voor het ten laste gelegde en dient de verdachte te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 16 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.