ECLI:NL:GHLEE:2011:BR5369

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002674-10
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ongewenste vreemdeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 16 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, die op de ten laste gelegde datum in Leeuwarden verbleef, was eerder tot ongewenste vreemdeling verklaard. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had deze straf gevorderd, en de raadsman van de verdachte heeft geen relevante feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere strafmodaliteit rechtvaardigden.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor zover het gericht was tegen de vrijspraak van andere tenlasteleggingen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan het verblijven in Nederland als vreemdeling, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij tot ongewenste vreemdeling was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

De bewezenverklaring is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen, en het hof heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten, wat de noodzaak van een gevangenisstraf onderstreept. De beslissing van het hof is in lijn met de geldende wettelijke voorschriften, met name artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002674-10
Uitspraak d.d.: 16 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. M. Winius, is aangevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep van de verdachte is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde, zal het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaren.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover hier van belang, onder 3 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 3 aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 september 2010 te [plaats] als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en motivering
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte verbleef op de ten laste gelegde datum in [plaats] terwijl hij tot ongewenste vreemdeling was verklaard.
Het handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten hier te lande is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
Uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 mei 2011 blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld zowel ter zake van het plegen van een soortgelijk delict, als ter zake van het plegen van andersoortige delicten.
Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande, alsmede op de landelijk geldende oriëntatiepunten voor onwettig verblijf, uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding een gevangenisstraf van hierna te melden duur noodzakelijk en passend is.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof oplegging van een andere strafmodaliteit aangewezen acht.
Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 en 2 aan hem ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht, voor zover dat vatbaar is voor hoger beroep, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J. Hielkema , raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 16 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.