GERECHTSHHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002424-10
Uitspraak d.d.: 16 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 12 oktober 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 17-120292-10 en 17-120417-10, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis, waarvan veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede strekkende tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, subsidiair achttien dagen vervangende hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. W. Boonstra, is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter en opnieuw rechtdoen.
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 17-120292-10 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) tegen de heup, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of (met kracht) met zijn (tot vuist gebalde) hand tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Aan de verdachte is in de zaak met het parketnummer 17-120417-10 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), met kracht met zijn (tot vuist gebalde) hand tegen de mond van die [benadeelde] heeft geslagen en/of met zijn (tot vuist gebalde) hand tegen het oog, althans het hoofd, van die [benadeelde] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen (te weten: een afgebroken tand en een zwelling onderrand oogkas) en/of pijn heeft ondervonden.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met het parketnummer 17-120292-10 en in de zaak met parketnummer 17-120417-10 aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
17-120292-10 -
hij op 23 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], tegen de heup heeft geschopt en met zijn tot vuist gebalde hand tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
17-120417-10 -
hij op 23 augustus 2009 te [plaats], gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde], met kracht met zijn tot vuist gebalde hand tegen de mond heeft geslagen en met zijn tot vuist gebalde hand tegen het oog heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen, te weten een afgebroken tand en een zwelling aan de onderrand van de oogkas, en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met het parketnummer 17-120292-10 en in de zaak met het parketnummer 17-120417-10 bewezen verklaarde levert telkens op:
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en motivering
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De destijds 51-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de destijds 13-jarige [slachtoffer] en 14-jarige [benadeelde]. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze jongeren en heeft hen pijn en/of letsel toegebracht. Het hof hanteert ter zake van een dergelijk delict een oriëntatiepunt voor straftoemeting dat in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke forse geldboete impliceert.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 mei 2011 blijkt dat de verdachte onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een andersoortig delict.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daaruit blijkt dat er bij de verdachte sprake is van agressie-regulatie-problematiek. De verdachte is voor deze problematiek onder behandeling bij de GGZ en staat nog steeds onder begeleiding van de GGZ.
Daarnaast is gebleken dat de verdachte een WAO-uitkering ontvangt en financieel gezien net rond kan komen. Gelet op laatstgenoemde omstandigheid acht het hof de oplegging van een geldboete aan de verdachte in dit geval niet passend, aangezien dat een hem onevenredig belastende strafmodaliteit zou zijn.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf passend en geboden en zal het hof die straf uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding opleggen. Het voorwaardelijk deel van de straf dient als stok achter de deur om te blijven werken aan zijn agressieproblematiek.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 920,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met het parketnummer 17-120417-10 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het door de verdachte ter terechtzitting van het hof erkende bedrag van € 300,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met het parketnummer 17-120292-10 en in de zaak met het parketnummer 17-120417-10 aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met het parketnummer 17-120292-10 en in de zaak met het parketnummer 17-120417-10 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met het parketnummer 17-120417-10 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 16 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.