GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000412-11
Uitspraak d.d.: 18 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 11 februari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1994],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 augustus 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot jeugddetentie voor de duur van 130 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van toezicht door de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt de maatregel ITB Criem, en een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.384,96 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 oktober 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd heeft gestompt en (vervolgens)
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd heeft geschopt en op zijn hoofd is gesprongen (terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 oktober 2010 te [plaats], in de gemeente [gemeente], aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken jukbeen en scheuren in de oogkas en een op drie plaatsen gebroken onderkaak en gekneusde ribben), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd te stompen en (vervolgens)
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd te schoppen en op het hoofd te springen (terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 17 oktober 2010, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd heeft gestompt en vervolgens
- meermalen, met kracht, tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl deze [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft gelet op het rapport van psycholoog A.N. Hoogland d.d. 7 januari 2011. Dit rapport houdt onder meer als conclusie in - zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. Vanwege de PTSS, waarvan klachten ook meegespeeld hebben tijdens het plegen van het ten laste gelegde, mits dit bewezen wordt geacht, in combinatie met het onder invloed zijn van alcohol (wat mogelijk een luxerend effect heeft gehad op het vervagen van grenzen, verminderen van de normaal gesproken remming en een impulsdoorbraak) was betrokkene enigszins verminderd toerekeningsvatbaar tijdens het plegen ervan.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de psycholoog Hoogland, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen het bewezen verklaarde leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en rekent hem het bewezen verklaarde in enigszins verminderde mate toe.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag jegens [slachtoffer]. In reactie op een sms-bericht waarin om hulp werd gevraagd is verdachte - zonder eerst te vragen wat er aan de hand was - meteen achter het slachtoffer aangerend, heeft hem meermalen tegen het hoofd geslagen en heeft, toen [slachtoffer] viel en op de grond bleef liggen, meermalen tegen zijn hoofd geschopt. [slachtoffer] heeft hierbij meerdere fracturen aan zijn hoofd opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] ernstig geschonden. Dergelijk gedrag kan in het uitgaansleven - zoals algemeen bekend mag worden verondersteld - levensgevaarlijk zijn. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer niet ernstiger verwond is geraakt. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat verdachte zich niet om [slachtoffer] heeft bekommerd toen hij gorgelend op de grond lag. Naast het forse letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen en waar hij thans gelukkig relatief weinig ongemak meer van ondervindt, kampt hij ook nog met mentale problemen.
Uit een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 juni 2011 blijkt dat verdachte zich niet eerder heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op hetgeen verdachte, zijn ouders en zijn raadsman omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren hebben gebracht en op een tweetal rapporten van de Raad voor de kinderbescherming d.d. 29 oktober 2010 en 21 januari 2011. Uit deze rapporten komt onder meer naar voren dat de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte bedreigd wordt. De kans op recidive is aanwezig, omdat verdachte onvoldoende in staat is om zijn emoties op adequate wijze te uiten en om te gaan met zijn verantwoordelijkheidsgevoel, waardoor zijn reactie in bepaalde situaties onevenredig kan zijn. Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde de maatregel van hulp en steun door de Jeugdreclassering op te leggen, hetgeen mede inhoudt ITB-Criem en behandeling bij het FJP.
Bij de strafoplegging wordt in aanmerking genomen dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof merkt hierbij wel op dat - hoewel verdachte werd getriggerd door het sms-bericht - dit hem niet ontslaat van de verplichting om zelf een beoordeling te maken van de situatie, alvorens te handelen.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezen verklaard, acht het hof oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie van forse duur passend en geboden. Gebleken is echter ook dat verdachte serieus met zijn toekomst bezig is en op dit moment, naar aanleiding van het advies van psycholoog Hoogland, al behandeling bij Accare ondergaat. Hij heeft ervan blijk gegeven inzicht te hebben in zijn problematiek en heeft oprecht zijn spijt betuigd. Gelet op het voorgaande, acht het hof het thans niet (meer) opportuun om aan verdachte meer dagen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de periode die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof zal daarnaast voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van toezicht door de jeugdreclassering. Deze straf is passend en geboden.
Uit het oogpunt van vergelding is het hof - met de rechtbank en de advocaat-generaal - van oordeel dat een werkstraf van na te melden duur nog aangewezen is. Gelet op de ernst van het feit immers, is het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie relatief kort te noemen. Verdachte heeft zich bereid verklaard, zo nodig, de werkstraf in Nederland te verrichten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 3.384,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 2.384,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof komt tot toewijzing van een hoger bedrag, nu verdachte blijvend wordt geconfronteerd met littekens in zijn gezicht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 130 (honderddertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Jeugdreclassering te Groningen en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven. De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen mede inhouden dat de verdachte het traject ITB Criem zal volgen, en zich ambulant zal laten behandelen door de Forensische Jeugdpsychiatrie of een soortgelijke door de Jeugdreclassering aan te wijzen instelling, zolang de leiding van die instelling dat nodig oordeelt.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 384,96 aan materiële en EUR 3.000 immateriële schade en veroordeelt de verdachte om het totaalbedrag van EUR 3.384,96 tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 3.384,96 aan materiële en immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 (drieënveertig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.M. Fondse, griffier,
en op 18 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.